h3b week 43

h3b week 43
A: cette semaine, objectifs
C: herhaling week 40 
B:   corrections semaine 40
D werken aan weektaak
u2 : exercice 9 tm 15, en ligne
-Exercice 16a tm 16d, livre
-Exercice 26 & 27
-Leren Apprendre 4, 5 & notes

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 47 min

Items in this lesson

h3b week 43
A: cette semaine, objectifs
C: herhaling week 40 
B:   corrections semaine 40
D werken aan weektaak
u2 : exercice 9 tm 15, en ligne
-Exercice 16a tm 16d, livre
-Exercice 26 & 27
-Leren Apprendre 4, 5 & notes

Slide 1 - Slide

A: objectifs
- unité 2 : ça va vite!
- voorbereiding tw1 : wat te doen : leesvaardigheid en savoir
- herhalen savoir
-herhalen futur ( niet in tw1)
- zelfstandig werken aan weektaak

Slide 2 - Slide

D en classe:  herhaling teksts
Un rêve d'ado
 Je gaat zo oef 3-8 nakijken, we herhalen de tekst un rêve d'ado omdat TW1 ook leesteksten betreft

Slide 3 - Slide

antwoorden week 40: 3-8 Exercice 3 - Mise en route
Vb positif : apprendre une nouvelle langue, dormir chez des amis, profiter du beau temps, se faire des nouveaux amis, vivre une aventure, faire connaissance avec une autre culture, gouter à une autre cuisine
négatif : habiter loin des amis, habiter loin de la famille, aller dans une autre école, parler une autre langue, perdre des amis

Exercice 4 -Déménager à l’étranger :

 À partir de la semaine prochaine, je ne vivrai plus ici. Ma famille et moi, nous allons habiter dans un pays étranger  C’est peut-être positif et/ un rêve (2) pour beaucoup de jeunes, mais pas pour moi ! Je déteste les changements. Il faut apprendre à parler une autre langue et  se faire des amis (3) parce que je serai loin / (4) de mes copains d’ici : c’est à une distance de 800 kilomètres ! 

 Comme (5) notre nouvelle maison ne sera pas encore prête, on aura un autre emploi  hébergement (6) pendant le premier mois, c’est une toute petite maison. Il faut donc déménager deux fois ! Honnêtement (7) je n’ai pas du tout envie de partir. Comment je vois mon avenir ? Dès mes 18 ans, je reviendrai habiter dans mon pays, c’est sûr !

Ex5    1 Wie = over Sil  / Wat = voetballen in het buitenland
 Waar = Parijs, Frankrijk en in de vakanties in Nederland.
2 moeilijke kanten - difficile  /  taal - le français, langues
 vakantiebesteding - pendant les vacances /  inkomsten - salaire, argent de poche, gagne, l’argent /  toekomstplannen - l’avenir, devenir le meilleur joueur de foot au monde
3 Heb je veel contact met teamgenoten? Zijn er nog meer mensen in je team uit Nederland?
4 1 Is het niet moeilijk?  2 Ga je vaak naar Nederland?
 3 Heb je al je eigen vliegtuig?
 
 vrienden gemaakt.
 negatief Hij mistte zijn ouders en vrienden erg, alles was anders.
3 Sil denkt dat zijn lerares Frans in Nederland trots op hem zal zijn, omdat hij zich nu goed redt in het Frans.
4 B
5 a Hij vraagt dit omdat er altijd gedacht wordt dat voetballers veel geld verdienen en zich dus een
eigen vliegtuig zouden kunnen veroorloven.
 b ‘Nee, jammer genoeg niet. Omdat ik nog jong ben, krijg ik geen salaris. Alleen wat zakgeld en kost en inwoning.
 c B
6 Hij wil graag in het eerste van PSG gaan spelen en de beste voetballer ter wereld worden. Maar vooralsnog geniet hij erg van het avontuur.
7 Je savais tout de suite que ça pourrait être une belle opportunité.
 Les gens ne savent pas que je n’ai pas de salaire.
8 hoe hij is gescout, toekomst, vakanties
9 a mais = maar tegenstelling
 b parce que = omdat reden
 c en plus = bovendien opsomming
 d et = en opsomming
 e comme = omdat reden
10 B
Exercice 7 - Mise en pratique
Voorbeelduitwerking:
nom Neymar Jr
date de naissance le 5 février 1992
lieu de naissance Mogi Das Cruzes
nationalité Brésilien
taille 1.75 m
poids 68 kg
poste attaquant
pied droitier
numéro 10
anciens clubs FC Barcelona, Santos FC
autres informations a eu deux cartons jaunes en 2018




















Slide 4 - Slide

antwoorden week 40:6 : 1 a faux  / b vrai/ c faux /  d faux
 positief vrienden gemaakt.

 negatief Hij mistte zijn ouders en vrienden erg, alles was anders.
3 Sil denkt dat zijn lerares Frans in Nederland trots op hem zal zijn, omdat hij zich nu goed redt in het Frans.
4 B
5 a Hij vraagt dit omdat er altijd gedacht wordt dat voetballers veel geld verdienen en zich dus een
eigen vliegtuig zouden kunnen veroorloven.
 b ‘Nee, jammer genoeg niet. Omdat ik nog jong ben, krijg ik geen salaris. Alleen wat zakgeld en kost en inwoning.
 c B
6 Hij wil graag in het eerste van PSG gaan spelen en de beste voetballer ter wereld worden. Maar vooralsnog geniet hij erg van het avontuur.
7 Je savais tout de suite que ça pourrait être une belle opportunité. Les gens ne savent pas que je n’ai pas de salaire.
8 hoe hij is gescout, toekomst, vakanties
9 a mais = maar tegenstelling  / b parce que = omdat reden
 c en plus = bovendien opsomming / d et = en opsomming
 e comme = omdat reden
10 B

Exercice 7 - Mise en pratique
Voorbeelduitwerking:
nom Neymar Jr
date de naissance le 5 février 1992
lieu de naissance Mogi Das Cruzes
nationalité Brésilien
taille 1.75 m
poids 68 kg
poste attaquant
pied droitier
numéro 10
anciens clubs FC Barcelona, Santos FC
autres informations a eu deux cartons jaunes en 2018




















Slide 5 - Slide

Exercice 8A  1 Ik wist meteen dat het een mooie kans zou kunnen zijn.  De mensen weten niet dat ik geen salaris heb.
2 -
3 1 elle sait présent
 2 ils savent présent
 3 nous savons présent
 4 on a su passé composé
 5 vous saviez imparfait
 6 elles savaient imparfait
 7 je savais imparfait
 8 j’ai su passé composé

Exercice 8B     1 Tu sais = jij weet
2 Vous savez = kunnen jullie, kunt u
3 Ils ont su = zij hebben geweten
4 On a su = wij hebben geweten, men heeft geweten
5 Nous savions = wij wisten
6 Je savais = ik wist
Exercice 8C   1 tu sais
2 Mes parents savent
3 Vous savez
4 Notre frère sait
5 Nous savons
6 Je ne sais pas
7 elle a su
8 Tu as su
Exercice 8DVoorbeelduitwerking:
1 Je sais faire du cheval. – Ik kan paardrijden.
2 Rose et Yara ne savent pas chanter. – Rose en Yara kunnen niet zingen.
3 Laurent et moi savons bien faire la cuisine. – Laurent en ik kunnen koken.
4 Vous savez bien jouer à des jeux vidéo. – Jullie kunnen goed gamen.
5 Cet homme sait bien faire du surf. – Deze man / Deze jongen kan goed surfen.
6 Tu as su parler français. – Jij hebt Frans kunnen spreken.









Slide 6 - Slide

C herhaling week 40 
: savoir - weten
neem deze rijtjes over in je aantekeningenschrift!
passé composé                                           imparfait
j'ai su   - ik heb geweten                               je savais - ik wist
tu as su - jij hebt geweten                           tu savais - jij wist
il a su - hij heeft geweten                            il savait - hij wist
elle a su - zij heeft geweten                        elle savait - zij wist 
on a su - men heeft geweten                      on savait - men wist
nous avons su- wij hebben geweten    nous savions- wij wisten
vous avez su - jullie hebben gewete   vous saviez - jullie wisten
vous avez su - u heeft geweten             vous saviez- u wist
ils ont su - zij hebben geweten             ils savaient - zij wisten
elles ont su- zij hebben geweten       elles savaient- zij wisten

let op ! later in dit hoofdstuk komt de FUTUR erbij. 
Savoir heeft een onregelmatige stam in de futur : SAUR +  uitgangen:  ai/as/a/ons/ez/ont  en vertaal je met ZULLEN WETEN : je saurai- ik zal weten

Slide 7 - Slide

futur proche : het werkwoord aller + heel werkwoord
futur simple  : heel werkwoord + uitgangen : vertaal met zullen
C: le futur proche et le futur simple 

Slide 8 - Slide

Futur Proche
Als je wilt zeggen dat iets binnen zeer korte tijd gaat plaatsvinden, gebruik je de futur proche. De futur proche bestaat uit een vorm van het werkwoord ALLER + het hele werkwoord (de infinitif)
stap  1: luister (volgende dia) nog eens naar de présent van het werkwoord ALLER

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Hoe maak je de futur proche?
Hoe zet je een werkwoord in de futur proche?

Stap 1: Neem de juiste vorm van het werkwoord ALLER
Bijvoorbeeld: je vais

Stap 2: Zet hier het hele werkwoord achter.

Slide 11 - Slide

Stap 3
Je vais parler                                                  Ik ga praten
Tu vas parler                                                  Jij gaat praten
Il va parler                                                       Hij gaat praten
Elle va parler                                                  Zij gaat praten
On va parler                                                   Men gaat praten
Nous allons parler                                      Wij gaan praten
Vous allez parler                                         Jullie gaan praten/ u gaat praten
Ils vont parler                                               Zij gaan praten
Elles vont parler                                         Zij gaan praten  

Slide 12 - Slide

Le futur simple
Om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren, gebruik je de futur. In het Nederlands maak je de toekomende tijd met behulp van het werkwoord zullen. 

Slide 13 - Slide

Hoe maak je de futur?
Hoe zet je een werkwoord in de futur?

Stap 1: Neem het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld: parler (praten)

Stap 2: Zet hier de juiste uitgang achter : ai/as/a/ons/ez/ont

NB! Bij werkwoorden die eindigen op -re, zoals perdre, vervalt de e.

Slide 14 - Slide

stap 3
Je parler + ai : je parlerai                                                Ik zal praten
Tu parler + as ; tu parleras                                            Jij zal praten
Il parler + a : il parlera                                                     Hij zal praten
Elle parler + a : elle parlera                                            Zij zal praten
On parlera+ a : on parlera                                               Men zal praten
Nous parler+ ons : nous parlerons                            Wij zullen praten
Vous parler + ez : vous parlerez                                 Jullie zullen praten
Ils parler + ont : ils parleront                                          Zij zullen praten
Elles parler+ ont : elles parleront                                Zij zullen praten

Slide 15 - Slide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/ elles
heel ww + ons
heel ww + ez
heel ww + a
heel ww + as
heel www + ont
heel ww + ai

Slide 16 - Drag question

D: werken aan de weektaak
u2 : exercice 9 tm 15, en ligne
-Exercice 16a tm 16d, livre
-Exercice 26 & 27
-Leren Apprendre 4, 5 & notes => focus op de stof van de toetsweek, dit mag je laten gaan....laten zitten.... laissez tomber...

Slide 17 - Slide