Spelling 5.8

Spelling 5.8
Les 1
Leg op tafel:
- werkboek
- schrift
- pen
- laptop
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling 5.8
Les 1
Leg op tafel:
- werkboek
- schrift
- pen
- laptop

Slide 1 - Slide

Planning
  • Maken instapopdracht 1
  • Vragen LU
  • Aantekeningen
  • Vragen LU

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
> kun je voltooid deelwoorden spellen
> kun je bijvoeglijk naamwoorden spellen

Slide 3 - Slide

Maken: instapopdracht 1




Klaar? Werkblad woordsoorten.
timer
8:00

Slide 4 - Slide

Voltooid deelwoord?

Slide 5 - Mind map

Voltooid deelwoord
In een zin met een voltooid deelwoord staan vaak de werkwoorden hebben, worden of zijn. 
Ook staat het voltooid deelwoord vaak achteraan in de zin.

Een voltooid deelwoord kan beginnen met ge-, be-, ver-, ont-, er-, of her-:
- Hij heeft zijn baas bedankt.               
- Dat gebouw is ontworpen door Rem Koolhaas.

Voltooide deelwoorden van sterke werkwoorden eindigen meestal op -(e)n:
- slapen – heeft geslapen
- staan – heeft gestaan



Slide 6 - Slide

Voltooid deelwoord
Voltooide deelwoorden van zwakke werkwoorden eindigen op -d of -t
Om te bepalen of het -d of -t wordt, kun je twee manieren gebruiken:

1) het woord langer maken;
2) ’T KoFSCHiP X gebruiken. Is de laatste letter van de stam van het werkwoord een -t, -k, -f, -s, -ch, -p, -x dan schrijf je -t. In alle andere gevallen schrijf je –d:

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord
Let op! Soms hoor je geen verschil tussen de persoonsvorm en het voltooid deelwoord, maar schrijf je beide vormen wel anders:


- De leerling herinnert zich alles. – De leerling heeft zich alles herinnerd.
Marc vertelt een lang verhaal. – Marc heeft een lang verhaal verteld.

Slide 8 - Slide

Volt. dw.
Hij is naar zijn fatbike (lopen).

Slide 9 - Open question

Volt. dw.
Hij had dat (hopen).

Slide 10 - Open question

Volt. dw.
Heeft Lieke dat (betalen).

Slide 11 - Open question

Maken 5.8

Had je bij opdracht 1 geen of één fout bij de voltooid deelwoorden? Maak: 4, 5, 6, 8, 9

Meer dan één fout? Maak: 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10
timer
15:00

Slide 12 - Slide

Spelling 5.8
Les 2
Leg op tafel:
- werkboek
- schrift
- pen
- laptop

Slide 13 - Slide

Planning
  • Vragen LU
  • Aantekeningen
  • Vragen LU
  • Maken 5.8

Slide 14 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
> kun je voltooid deelwoorden spellen
> kun je bijvoeglijk naamwoorden spellen

Slide 15 - Slide

Hoe schrijf je het woord tussenhaakjes in de volgende zin?

De (gezond) maaltijd.

Slide 16 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt wat over het zelfstandig naamwoord (zn):
de maaltijd – de gezonde maaltijd;
het mes - het scherpe mes

Vaak plak je een -e achter het bn. Soms doe je dat niet. Zn die beginnen met het, kunnen  zonder -e geschreven worden wanneer er een staat i.p.v. het.
- een gezonde maaltijd; een scherp mes


Slide 17 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
• Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met ­-en­:
- de wollen sjaal; het rieten dak; de gouden ring.

Er zijn uitzonderingen: 
- een aluminium fiets; een plastic pop.

• Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
- de gezochte man; de uitgereikte medaille; het bezette pand; de gewonnen wedstrijd

De vuistregel hierbij is: schrijf het voltooid deelwoord zo kort mogelijk.
Let op: bezette en gewonnen worden met een dubbele letter geschreven vanwege de uitspraak.

Slide 18 - Slide

Schrijf het woord tussenhaakjes goed op:

De (uitverkoop) kleding.

Slide 19 - Open question

Schrijf het woord tussenhaakjes goed op:

De kleding is (uitverkoop).

Slide 20 - Open question

Schrijf het woord tussenhaakjes goed op:

Het (hout) dak.

Slide 21 - Open question

Als/dan?
Hij is even groot ... ik.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Als/dan?
Jan heeft meer bloemen geplukt ... ik.
A
als
B
dan

Slide 23 - Quiz

Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.

Trap 1: • De stellende trap geeft aan dat zaken gelijk of gelijkwaardig zijn:
Hij is net zo vrolijk als ik.
Bij de stellende trap gebruik je als.
Trap 2: • De vergrotende trap geeft aan dat zaken niet gelijk of gelijkwaardig zijn:
Hij is vrolijker dan ik.
Bij de vergrotende trap gebruik je dan.
Trap 3: • Bij de overtreffende trap geef je aan dat de ene zaak alle andere overtreft:
Hij is de vrolijkste van de klas.

Slide 24 - Slide

Aantekening trappen van vergelijking

Slide 25 - Slide

Hij is de (groot).... jongen van ons allemaal.
Welke trap en vul de juiste vorm van het woord in.

Slide 26 - Open question

Hij is (groot)...... (als/dan) ik.

Neem de zin correct over.

Slide 27 - Open question

Maken 5.8

Aantekeningen overschrijven 5.8

T/m opdracht 20

Slide 28 - Slide

Spelling 5.8
Les 3
Leg op tafel:
- werkboek
- schrift
- pen
- laptop

Slide 29 - Slide

Planning
  • Maken instapopdracht 1
  • Vragen LU
  • Aantekeningen
  • Vragen LU

Slide 30 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
> kun je voltooid deelwoorden spellen
> kun je bijvoeglijk naamwoorden spellen

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide