Hoofdstuk 14

Hoofdstuk 14
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 14

Slide 1 - Slide

Vragen hoofdstuk 12 en 13?

Slide 2 - Slide

Structuur en productiecapaciteit 
Conjunctuur en bestedingen 
Conjunctuur- en structuurbeleid overheid

Slide 3 - Slide

de economie
‘vraagzijde = conjunctuur’ 
‘aanbodzijde = structuur’ 

Slide 4 - Slide

Productiecapaciteit
alles wat beschikbaar is in een onderneming (arbeid en kapitaal) om te produceren, bepalen de productiecapaciteit.

Wordt de productiecapaciteit niet benut, dan is er sprake van onderbezetting


Slide 5 - Slide

Arbeidsproductiviteit
Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit


Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit
Productie : aantal werknemers = arbeidsproductiviteit

    

Slide 6 - Slide

Wat bepaald de hoogte van de arbeidsproductiviteit?

  • Scholing/investeren in menselijk kapitaal. 
  • Efficiëntie van de organisatie (arbeidsdeling en specialisatie)
  • Mechanisering en automatisering.
  • Maatschappelijke factoren zoals arbeidsmentaliteit.
Automatisering
Machines vervangen machines.
Mechanisering
Machines vervangen arbeiders. Arbeidsproductiviteit neemt toe.

Slide 7 - Slide

Kapitaal
Het kopen van kapitaal goederen heet investeren.

Dit doen ondernemers om meer, beter of goedkoper te produceren

Slide 8 - Slide

  • de ontwikkeling van een nieuw product of een nieuwe productiemethode.
Innovatie

Slide 9 - Slide

Patent / Octrooi
Innovaties worden vastgelegd door een octrooi of patent.

Een octrooi (patent) is een wettelijk alleenrecht om gedurende een bepaalde tijd een product te maken.

Slide 10 - Slide

Diepte investering
diepte investering ---> verhouding arbeid/kapitaal daalt -->
--> arbeidsproductiviteit stijgt --> loonkosten per product dalen

--> lagere prijs --> meer klanten
--> zelfde prijs --> hogere winstmarges

--> hogere winst


Slide 11 - Slide

Breedte investering
Er is sprake van een breedte investering wanneer na de investering de kapitaalintensiteit constant blijft.

Verhouding kapitaal en arbeid



1 machine 1 nieuwe machine (van hetzelfde soort)
hoeveelheid Arbeid 



2 arbeidsjaren ook 2 arbeidsjaren
Verhouding A/K 2/1 (2) 2/1 (2)
Conclusie: In verhouding wordt vóór en ná de investering dezelfde hoeveelheid arbeid per machine gebruikt.

Slide 12 - Slide

Productiecapaciteit afhankelijk van de kwaliteit en de kwantiteit van de productiefactoren (de productiestructuur)

  1. Arbeid
  2. Kapitaal
  3. Natuur
  4. Ondernemerschap

Slide 13 - Slide

AIQ
  • Arbeidsinkomensquote = deel van het arbeidsinkomen in het nationaal inkomen in procenten
  • Arbeidsinkomen = loon + toegerekend loon zelfstandigen

 AIQ = Arbeidsinkomen / nationaal inkomen * 100

Hoe hoger de arbeidsinkomensquote, hoe lager de overige inkomensquote; dus hoe lager de winstquote ook is!

Slide 14 - Slide

Samen
 maken
14.4

Slide 15 - Slide

Maken in de les/huiswerk
14.1/14.2/14.3/14.5

Slide 16 - Slide

Structuurkant economie
De structuurkant van de economie is de aanbodkant, dus de kant van de producenten.
De economische structuur geeft weer hoe het staat gesteld met de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren.

Slide 17 - Slide

Effectieve vraag
De totale vraag naar producten en diensten noemen we de effectieve vraag.
> De bestedingen die gedaan worden door gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.

Slide 18 - Slide

CONJUNCTUUR

Slide 19 - Slide

Over- & onderbesteding

In een hoogconjunctuur zie je vaak dat de effectieve vraag de productiecapaciteit overtreft. We spreken van overbesteding.


In een laagconjunctuur is de effectieve vraag kleiner dan de productiecapaciteit. Dat heet onderbesteding.



Slide 20 - Slide

Krimp, recessie en depressie
Krimp         = negatieve economische groei (het BBP daalt)
Recessie   = de economie krimpt 2 opeenvolgende kwartalen
Depressie = langdurige recessie

Slide 21 - Slide

Bezettingsgraad berekenen


Bezettingsgraad = Werkelijke productie : productiecapaciteit x 100

Slide 22 - Slide

Consumentenvertrouwen
  • Hoog consumentenvertrouwen -> veel geld in de economie door de consument
  • Laag consumentenvertrouwen -> minder uitgeven / sparen

Het CBS meet het consumentenvertrouwen


Slide 23 - Slide

Overheidsbeleid
anticyclisch
procyclisch

Slide 24 - Slide

Anticyclisch begrotingsbeleid
Overheidsbeleid dat erop is gericht de conjunctuurgolven te beperken

Dat betekent dat de overheid in een hoogconjunctuur de economie zal willen afremmen.
In een laagconjunctuur: gas geven, economische groei stimuleren.

Slide 25 - Slide

Anticyclisch begrotingsbeleid
Hoogconjunctuur: afremmen
- de overheidsbestedingen uitstellen/minder investeren door
   de overheid
- de belastingen verhogen
Laagconjunctuur: gas geven (stimuleren).
- Extra overheidsinvesteringen
- Belastingen verlagen

Slide 26 - Slide

Procyclisch begrotingsbeleid
Overheidsbeleid dat de conjunctuurgolven zal versterken.

Hoogconjunctuur: Het gaat al goed, maar door overheidsbeleid zal het nog beter gaan.
Laagconjunctuur: Het gaat al slecht, maar door dit beleid gaat het nog slechter (de overheid moet bijv. bezuinigen).

Slide 27 - Slide

Automatische stabilisatoren
Variabelen die al in het economische systeem zijn ingebouwd die automatisch voor een demping van de conjunctuurbeweging zorgen.
Voorbeelden:
- Sociale uitkeringen
- Progressieve belastingsysteem

Slide 28 - Slide

Samen maken
14.18

Slide 29 - Slide

Maken in de les/huiswerk
14.1 t/m 14.5
14.16 en 14.17

Slide 30 - Slide