3m - L10 P1 - Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden

Gutentag
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Gutentag

Slide 1 - Slide

am 11.11.2022
Klassenarbeit
Kapitel 1 & 2

Slide 2 - Slide

Kapitel 1: wat je nu hebt gehad: 
Grammatik A: haben & sein
Grammatik B: zwakke werkwoorden
Grammatik C: getallen tot 10 000
  Grammatik D: persoonlijk voornaamwoorden
Grammatik E: bezittelijk voornaamwoorden
Grammatik F: rangtelwoorden

Slide 3 - Slide

Kapitel 2

    B: kloktijden
    C: Vraagwoorden
    E: geslachten van de zelfstandig naamwoorden

Slide 4 - Slide

Het is 11:20 uur.
A
Es ist zwantzig über elf.
B
Das ist zwantzig nach elf.
C
Es ist zwanzig über elf.
D
Es ist zwanzig nach elf.

Slide 5 - Quiz

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!
hoe?
waar?
waarvandaan?
wat?
wie?
wanneer?
wann?
woher?
wie?
wo?
Was?
wer?

Slide 6 - Drag question

Grammatik A:
De geslachten van de zelfstandige naamwoorden

Slide 7 - Slide

Lernziele
Wat moet je kunnen?
1. Je weet wat een lidwoord en een zelfstandig naamwoord is. 
2. Je weet welke woorden het lidwoord ‘der’ krijgen.
3. Je weet welke woorden het lidwoord ‘die’ krijgen.
4. Je kent o.a. de uitgangen –ung, -in, -heit en -keit als woordeinde voor vrouwelijke woorden.
5. Je weet welke woorden het lidwoord ‘das’ krijgen.
6. Je weet dat het woordeinde ‘-chen’ een verkleinwoord is en het lidwoord ‘das’ krijgt.
Je kent een aantal uitzonderingen op de regels, bijvoorbeeld Junge en Nacht.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

... Kater
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

... Mannschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

Welk geslacht hebben de getallen?
Zum Beispiel: .... Zwei in Mathe.
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Der / Die / Das?
Bett
A

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Der, die oder das?

Freunde
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Plaats het woord bij 'der, die (v), das of die (mv)'
Plaats de volgende 17 woorden in de juiste vak.
der
(m)
die
(v)
das
(o)
Mehrzahl
Bundeskanzlerin
Einkauszentrum
Gesundheit
Eltern
Hamster
Wind
Herbst
Wiederholung
Blume
Blumen
Seen
Farbe
Kind
Krankenhaus
Polizist
Dorf
Lampen

Slide 19 - Drag question

Der, die oder das?
Freitag
A
der
B
das
C
die

Slide 20 - Quiz

der, die oder das?

Königin

A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

der, die oder das?
Chatfreundin
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

... Sommer
A
die
B
der
C
das

Slide 24 - Quiz

der, die oder das?
Sauberkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

... Lehrer
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

... Glück
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Entwicklung
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Als twee zelfstandige naamwoorden aan elkaar worden geschreven, zoals bij 'Winterjacke', hoe weet je dan welk lidwoord het juiste is?
-> der Winter, die Jacke

Slide 29 - Mind map

Lösung: die Winterjacke
Het geslacht van het tweede zelfstandig naamwoord bepaalt dan het geslacht! 

Slide 30 - Slide

Wat is het geslacht van ...?
.... Straßenhund

Slide 31 - Open question

Wat is het geslacht van ...?
.... Gartenhaus

Slide 32 - Open question

Wat is het geslacht van ...?
.... Wurstbrot

Slide 33 - Open question

auf wiedersehen

Slide 34 - Slide