TopTaal A0A1 24 augustus

Wat gaan we vandaag doen?

- voorzetsels oefenen
- voltooide tijd van onregelmatige werkwoorden
- spreek- en schrijfoefening "Typisch Nederlands eten"
- Thema 4, deel 1
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?

- voorzetsels oefenen
- voltooide tijd van onregelmatige werkwoorden
- spreek- en schrijfoefening "Typisch Nederlands eten"
- Thema 4, deel 1

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

................... ons huis staat een kerk.
A
Over
B
Tegenover
C
Onder
D
Om

Slide 3 - Quiz

De mensen stonden in een kring ............ het graf.
A
tussen
B
uit
C
rond
D
aan

Slide 4 - Quiz

Weet je waar de Action is? Die zit ................... de Jumbo.
A
naast
B
tussen
C
op
D
uit

Slide 5 - Quiz

Kom je me ophalen? Ik wacht .................... het station op je!
A
over
B
van
C
na
D
voor

Slide 6 - Quiz

De hond slaapt altijd ................. de gang.
A
tegen
B
om
C
in
D
door

Slide 7 - Quiz

De dronken man loopt ................... de fiets aan.
A
voor
B
door
C
tegen
D
over

Slide 8 - Quiz

De auto rijdt .................. de poort.
A
tussen
B
door
C
met
D
aan

Slide 9 - Quiz

Laura neemt de kinderen .................. naar opa en oma.
A
mee
B
achter
C
onder
D
tegen

Slide 10 - Quiz

Jullie worden ziek .................... al dat ongezonde eten!
A
achter
B
onder
C
naar
D
van

Slide 11 - Quiz

In uw kantoor hangt een mooi schilderij ............... de muur.
A
voor
B
aan
C
bij
D
in

Slide 12 - Quiz

De studenten gaan vaak .................... de bioscoop.
A
naar
B
op
C
met
D
van

Slide 13 - Quiz

Met deze knop zet je de computer aan en .................
A
uit
B
van
C
door
D
tegenover

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Weet je het nog?

1. Zoek de stam (fietsen - fiets, wandelen - wandel)
2. Zet "ge" voor de stam. (Gefiets?, Gewandel?)
3. Zet er een "d" of een "t" achter.  Staat de laatste letter        van de stam in SOFTKETCHUP? 
    (gefietst of gewandeld)
4. Wat is het hulpwerkwoord?
     Ik heb gefietst, ik heb gewandeld


Slide 16 - Slide

Uitzonderingen:

verhuizen
de stam = verhuis
Maar........ ik ben verhuisd

leven
de stam = leef
Maar........ ik heb geleefd

Slide 17 - Slide

De priester heeft de kaarsen ....................(doven)

Slide 18 - Open question

De oma van Peter heeft veel ................ (reizen)

Slide 19 - Open question

Werkwoorden die beginnen met :
ge-, be-, ver- of ont- krijgen geen "ge" voor de stam

gebeuren - het is gebeurd
verdraaien - wij hebben verdraaid
beloven - jij hebt beloofd
ontdekken - zij heeft ontdekt



Slide 20 - Slide

Heb je het hout .................? (verbranden)

Slide 21 - Open question

Is het vlees al ........................? (ontdooien)

Slide 22 - Open question

Hebben de leerlingen de vraag goed ................? (beantwoorden)

Slide 23 - Open question

De politie heeft de dief niet ................ (geloven)

Slide 24 - Open question

Onregelmatige werkwoorden:

komen                      - ik ben gekomen
lezen                          - ik heb gelezen
schrijven                   - ik heb geschreven
spreken                     - ik heb gesproken
hebben                      - ik heb gehad
mogen                       - ik heb gemogen
zitten                          - ik heb gezeten










Slide 25 - Slide


zijn                          - ik ben geweest
doen                       - ik heb gedaan
begrijpen              - ik heb het begrepen
gaan                       - ik ben gegaan
heten                      - ik heb geheten
denken                   - ik heb gedacht
kijken                      - ik heb gekeken
liggen                     - ik heb gelegen
weten                     - ik heb geweten


Slide 26 - Slide

Wetenschappers hebben een schat ...................... in Egypte. (ontdekken)
A
ontgedekt
B
ontdekt
C
geontdekt
D
ontdekken

Slide 27 - Quiz

Waar heb je die mooie trui ..................? (kopen)
A
gekoopt
B
gekopen
C
gekocht
D
gekopt

Slide 28 - Quiz

De dokter heeft het goede nieuws ................. (vertellen)
A
verteld
B
vertellen
C
vertold
D
geverteld

Slide 29 - Quiz

De schrijver heeft al jaren geen boeken meer ...................
A
geschrijvd
B
geschrijven
C
geschreven
D
geschreefd

Slide 30 - Quiz

Bungy jumpen heb ik nooit ...................... (durven)
A
gedurft
B
gedurvt
C
gedurfd
D
gedurvt

Slide 31 - Quiz

De koning heeft mooi ...................... (spreken)
A
gespreekt
B
gespreken
C
gesprokt
D
gesproken

Slide 32 - Quiz

De tante had het kind een snoepje ..................... (beloven)
A
gebeloofd
B
beloovd
C
beloofd
D
gebeloven

Slide 33 - Quiz

Hebben jullie gisteren naar voetbal ....................? (kijken)
A
gekijkt
B
bekeken
C
gekeekt
D
gekeken

Slide 34 - Quiz

Zij hebben niet aan de boeken ................... (denken)
A
gedenkt
B
gedacht
C
gedenken
D
dachten

Slide 35 - Quiz

De dokter heeft Corona ...................... (hebben)
A
Gehebt
B
geheeft
C
gehad
D
gehebd

Slide 36 - Quiz

Het meisje heeft ...................... toen ze die leuke jongen zag. (blozen)
A
gebloost
B
gebloosd
C
geblozen
D
geblosen

Slide 37 - Quiz

Wij zijn nog nooit in China .................. (zijn)
A
geweest
B
gewast
C
gewaren
D
gezijnd

Slide 38 - Quiz