Communicatiesessie 11:30 – 12:00: bespreken of de lesdoelen zijn behaald.
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van les kan je:
het verschil benoemen van een lijdende- en bedrijvende vorm
van een bedrijvende zin een lijdende zin maken en omgekeerd
beide en beiden op de juiste manier gebruiken in een zin
sommige en sommigen op de juiste manier gebruiken in een zin
het verschil benoemen tussen een standpunt en een argument
een betoog schrijven
Slide 3 - Slide
1. De juf kijkt het huiswerk van de leerlingen na.
2. De juf heeft het huiswerk van de leerlingen nagekeken.
3. De juf keek het werk van de leerlingen na.
1. Het huiswerk van de leerlingen wordt door de juf nagekeken.
2. Het huiswerk van de leerlingen is door de juf nagekeken.
3. Het werk van de leerlingen werd door de juf nagekeken.
Wat is het verschil tussen onderstaande zinnen? Kijk naar het onderwerp van de zin
Slide 4 - Slide
Lijdende zinnen zijn passief
Bedrijvende zinnen zijn actief
Bedrijvend of actief betekent = er wordt iets gedaan
Lijdend of passief = iets wordt door iemand gedaan
Slide 5 - Slide
Hier doet het onderwerp actief iets! Iemand doet dus iets!
1. De jufkijkt het huiswerk van de leerlingen na.
2. De juf heeft het huiswerk van de leerlingen nagekeken.
Hier ondergaat het onderwerp een handeling.
Iets wordt door iemand gedaan!
1. Het huiswerk van de leerlingenwordt door de juf nagekeken.
2. Het huiswerk van de leerlingenis door de juf nagekeken.
Bedrijvende vorm (actief)
Lijdende vorm (passief)
Slide 6 - Slide
De regels
Van bedrijvend (actief) naar lijdend (passief):
De juf kijkt het huiswerk na --> Het huiswerk wordt door de juf nagekeken.
Drie regels:
1. Maak van het lijdende vorm ("het huiswerk") het onderwerp. Lv. komt dus vooraan de zin te staan. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling beginnend met "door" ("door de juf")
2. Er komt een extra hulpwerkwoord bij ("wordt")
3. Tijd van de zin moet hetzelfde blijven.
Slide 7 - Slide
Zet de zinnen van bedrijvend naar lijdend
1. Jij leert de les goed.
2. Alle kinderen maken de oefening.
3. De agenten arresteren de dief.
4. De jongen schopt de bal.
timer
1:00
Slide 8 - Slide
De zinnen van bedrijvend naar lijdend
1. Jij leert de les goed.
2. Alle kinderen maken de opdrachten.
3. De agenten arresteren de dief.
4. De jongen schopt de bal.
1. De les wordt door jou goed geleerd.
2. De opdrachten worden door alle kinderen gemaakt.
3. De dief wordt gearresteerd door de agenten.
4. De bal wordt geschopt door de jongen.
Slide 9 - Slide
Zet de zinnen van lijdend naar bedrijvend
1. Het ei wordt gebakken door de jongen.
2. De kinderen worden door de opvang opgehaald.
timer
0:30
Lijdend (passief)
Bedrijvend (actief)
Slide 10 - Slide
De zinnen van bedrijvend naar lijdend
1. Het ei wordt gebakken door de jongen.
2. De kinderen worden door de opvang opgehaald.
1. De jongen bakt een ei.
De opvang haalt de kinderen op.
Passief (bedrijvend)
Actief (lijdend)
Slide 11 - Slide
Sommige of sommigen?
Zijn het vele vriendinnen of vele vriendinnen????
Zijn het oudere of ouderen????
Is het beide kinderen of beiden kinderen?????
Slide 12 - Slide
Regels zonder -n
Als de woorden bijvoegelijk gebruikt worden:
vele vriendinnen
enkele kopjes koffie
beide burgemeesters
"de mooie vriendinnen, de mooie kopjes, de mooie burgemeesters"
Slide 13 - Slide
Regels zonder -n
Slide 14 - Slide
Regels met n
Als de woorden zelfstandig worden gebruikt enbetrekking hebben op personen:
De meesten stemden op hun favoriet.
De meesten is zelfstandig gebruikt en heeft betrekking op personen (de meeste mensen)
Alle aanwezigen hadden een uitnodiging had gehad.
("de aanwezige mensen")
Slide 15 - Slide
Regels met n
Zelfstandig gebruikte bijvoegelijke naamwoorden schrijf je met -en
Doven en slechthorenden
Alleenstaanden
Ouderen
Slide 16 - Slide
Uitzonderingen
Als het woord betrekking heeft op personen die al eerder in dezelfde zin genoemd zijn, kun je vaak -e schrijven:
De leerlingen waren boos en sommige (leerlingen) zelfs teleurgesteld.
Maar....
Slide 17 - Slide
Beide of beiden?
Ik heb ? kinderen naar school zien gaan.
De ? bedrijven gingen verhuizen.
De bedrijven gingen ? verhuizen.
De hamer en de beitel vielen ? naar beneden.
De jongens gaan ? naar school.
Ik heb jullie ? gewaarschuwd.
Slide 18 - Slide
Beide of beiden?
Ik heb beide kinderen naar school zien gaan.
De beide bedrijven gingen verhuizen.
De bedrijven gingen beide verhuizen.
De hamer en de beitel vielen beide naar beneden.
De jongens gaan beiden naar school.
Ik heb jullie beiden gewaarschuwd.
Slide 19 - Slide
S......... vrienden waren dronken.
A
Sommige
B
Sommigen
Slide 20 - Quiz
Wil je een appel of een peer? Ik wil ....
A
beide
B
beiden
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Feit vs. Mening (standpunt)
Slide 23 - Slide
Definitie betoog
Een betoog is een verdediging van een Standpunt met het benadrukken van Argumenten en tenietdoen van Tegenargumenten.
Slide 24 - Slide
Standpunt - "meer gym uren op school"
Drie soorten standpunten: - Positief = je bent het met de stelling eens - Negatief = je bent het niet eens met de stelling - Twijfelachtig = je twijfelt of je wel of tegen meer gymuren bent
Signaalwoorden; Ik vind / Mijn standpunt is / Mijn mening is
Argumenten - Feitelijk/objectief; feiten vb. Uit onderzoek blijkt dat - Niet-feitelijk/subjectief: mening vb. Ik vind hem aardig Signaalwoorden; Want / Omdat / aangezien
Slide 25 - Slide
Argumentatiestructuur
Inleiding | standpunt
Middenstuk | argument(en) (voor en tegen met uitleg) voor je standpunt
Slot | herhaling standpunt
Slide 26 - Slide
Workshopsessie
Een betoog maken
en
Uit de portal werken
Slide 27 - Slide
Betoog
1. Een duidelijke tekststructuur: inleiding, kern en slot.
2. Schrijf minstens 3 argumenten voor
en 3 tegen .
3. Ben je klaar met het schrijven van je betoog?
Laat dan je buurman/buurvrouw je betoog lezen.
4. Jij leest ook zijn/haar betoog
5. Jullie geven elkaar feedback a.d.v. het feedbackformulier
6. Herschrijf je betoog a.d.v. de feedback en tips die je hebt ontvangen
7. Lever je betoog bij mij in.
8
Portal
1. Oefen in trede 13: 'spel het maar': Kies of de zin in de lijdende of de bedrijvende vorm staat Oefen met beide of beiden en sommige en sommigen.
2. Oefen in trede 14: 'dit is belangrijk!' en ' 'nuttig en nodig'