This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS
- je weet wanneer je hoofdletters gebruikt
- je kan punten , vraagtekens en uitroeptekens gebruiken
Slide 2 - Slide
Waarom gebruiken we hoofdletters en leestekens?
Slide 3 - Mind map
Leestekens maken het verschil
Hieronder vind je voorbeelden van zinnen die veranderen door er een leesteken in te zetten of uit te halen.
1. Ik hou van je mama.
2. Ik hou van je, mama.
Uitleg
1. De ik zegt tegen iemand dat hij of zij van de moeder van die persoon houdt. Je mama betekent hier hetzelfde als jouw mama, dus het gaat niet over zijn/haar eigen moeder.
2. De ik zegt tegen zijn of haar eigen moeder dat hij of zij van haar houdt.
Slide 4 - Slide
Leestekens maken het verschil
3. Dus je kunt onbeperkt eten zonder dik te worden?
4. Dus je kunt onbeperkt eten zonder dik te worden.
Uitleg
3. Dit is een vraag; het antwoord kan nog zijn: nee.
4. Dit is een stelling. Zonder vraagteken beweer je dat het zo is: je kunt onbeperkt eten zonder dik te worden.
Slide 5 - Slide
Leestekens maken het verschil
5. Ik hou van katten eten en tv kijken.
6. Ik hou van katten, eten en tv kijken.
Uitleg
5. De ik houdt van katten als maaltijd en van tv kijken.
6. De ik houdt van katten, maar ook van eten en tv kijken.
Slide 6 - Slide
Verschillen in betekenis
- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen
- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen
Waardoor komt het verschil in betekenis?
Slide 7 - Slide
Hoofdletters en leestekens
Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.
De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.
Slide 8 - Slide
Hoofdletters
Je begint iedere zin met een hoofdletter.
Namen schrijf je ook met een hoofdletter.
Feestdagen en merknamen schrijf je met een hoofdletter.
Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.
Slide 9 - Slide
Leestekens (interpunctie)
punten
vraagtekens
uitroeptekens
komma's
dubbele punten
Slide 10 - Slide
Punt
Aan het einde van een zin plaatsen wij een punt.
Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.
Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.
Slide 11 - Slide
Vraagteken
Na een vraagzin volgt een vraagteken.
Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?
'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.
Slide 12 - Slide
Uitroepteken
Na een uitroep volgt een uitroepteken.
'Houd daar eens mee op!'
Slide 13 - Slide
Komma
Tussen twee persoonsvormen plaatsen wij een komma.
Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.
Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen.
Slide 14 - Slide
Komma
Voor voegwoorden plaatsen wij een komma:
omdat, terwijl, maar, nadat, want, enz.
Onze hond eet erg veel, terwijl hij niet dik is.
Slide 15 - Slide
Komma
Bij een opsomming volgt er een komma:
Bijvoorbeeld:
Ik heb melk, cola en sap.
Slide 16 - Slide
Citeren
Als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd, gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens:
Mijn zoon zei: 'Jij bent lief.'
Slide 17 - Slide
OEFENEN
Slide 18 - Slide
Kopieer de zin en plaats leestekens.
paleis soestdijk blijft open voor publiek
Slide 19 - Open question
Kopieer de zin en plaats leestekens.
doutzen kroes neemt intrek in gooise villa
Slide 20 - Open question
Kopieer de zin en plaats leestekens.
zwolse anna van der breggen wint wereldtitel
Slide 21 - Open question
Kopieer de zin en plaats leestekens.
'geef iedereen vrij met suikerfeest'
Slide 22 - Open question
Kopieer de zin en plaats leestekens.
slaafvrije chocolade van tony's chocolonely
Slide 23 - Open question
Kopieer de zin en plaats leestekens.
nederlandse marit op de koffie bij de premier van zweden
Slide 24 - Open question
Juist of onjuist: Lotte zei: 'Wat een leuke jongen.'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
Juist of onjuist: Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
Juist of onjuist: anouk
A
Juist
B
Onjuist
Slide 27 - Quiz
Juist of onjuist: Mercedes
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quiz
Juist of onjuist: Pas op!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quiz
Juist of onjuist: Wil jij de pen even pakken
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quiz
Juist of onjuist: ga je mee naar de bioscoop?
A
juist
B
onjuist
Slide 31 - Quiz
Wat heb je geleerd?
Hoofdletters en leestekens:
je weet wanneer je hoofdletters gebruikt.
je kan punten , vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken.