3 VM toets voorbereiding H1

Welkom 3vm
Pak een rekenmachine erbij!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom 3vm
Pak een rekenmachine erbij!

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1.1 
Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les het verschil tussen primaire en secundaire behoeften uitleggen 
Je kunt aan het einde van de les uitleggen wat schaars betekent in de economie
Je kunt aan het einde van de les uitleggen wat welvaart is en hoe je die kunt meten

Slide 2 - Slide

Primaire behoeften
Secundaire behoeften

Slide 3 - Drag question

Schaarse goederen:
A
Goederen waarbij middelen nodig zijn om ze te maken
B
Goederen die niet vaak voorkomen en zeldzaam zijn.

Slide 4 - Quiz

Loon stijgt met 5%
Inflatie stijgt met 3 %
Hoeveel procent stijgt of daalt je koopkracht?
A
Daalt 2%
B
Stijgt 2%
C
Daalt 8%
D
Stijgt 8%

Slide 5 - Quiz

Je inkomen is € 500 per maand. 6% van je inkomen geef je uit aan sparen. Welk bedrag geef je uit aan sparen?

A
€ 40
B
€ 35
C
€ 25
D
€ 30

Slide 6 - Quiz

Berekening

Slide 7 - Slide

Paragraaf 1.2
Leerdoelen:
1. welke verschillende soorten reclame je kunt onderscheiden
2. dat bedrijven zich bij de verkoop op bepaalde groepen richten
3. wat voor merken er zijn
4. hoe je een percentage kunt berekenen

Slide 8 - Slide

Wat is het doel van een ideële reclame?
A
Dat mensen gaan nadenken over maatschappelijke thema's
B
Dat consumenten de producten van het bedrijf kopen
C
Dat consumenten informatie krijgen over de eigenschappen van een product

Slide 9 - Quiz

                                     Marketingmix
Prijsbeleid
Plaatsbeleid

Productbeleid
Promotiebeleid

presentatiebeleid

personeelsbeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum 
Een poster in een kledingwinkel 
Een winkelier verkoopt sommige rugzakken met korting
De winkel ziet er netjes uit. 
Alle producten staan overzichtelijk in de schappen
Alle werknemers van het bedrijf hebben dezelfde werkkleding aan. Dan zijn ze duidelijk herkenbaar voor de klanten

Slide 10 - Drag question

Wat is een doelgroep?
A
Groep die voor een doel staat
B
Alle klanten die je product hebben gekocht.
C
Een groep mensen waarvoor een product of boodschap bedoelt is.

Slide 11 - Quiz

Je hebt een kortingsbon van €10. Je koopt voor €60 aan spullen. Hoeveel procent is de korting?
A
16%
B
17%
C
20%
D
14%

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 1.3
Leerdoelen:
hoe je conclusies kunt trekken uit een begroting
welke vier soorten inkomens er zijn
hoe je de gezinsuitgaven in drie groepen kunt indelen
hoe je bedragen kunt omrekenen van maand naar week en omgekeerd
hoe je een reservering kunt berekenen

Slide 13 - Slide

Inkomen in natura
Inkomen uit bezit
Inkomen uit arbeid
Overdrachtsinkomen
Kleedgeld of kinderbijslag
Spullen of goederen
Rente
Winst of loon

Slide 14 - Drag question

Je geeft per maand €10 euro uit aan je abonnement.
Welke soort uitgaven zijn dit?
A
Incidentele uitgaven
B
Vaste lasten
C
Dagelijkse uitgaven

Slide 15 - Quiz

Je betaalt € 760 per maand aan huur.
Hoeveel betaal je per week?
A
175,38
B
190
C
175,39
D
176

Slide 16 - Quiz

Berekening

Slide 17 - Slide

Over 1 jaar wil je een nieuwe telefoon (€ 600) kopen. Je hebt € 120 gespaard. Bereken hoeveel je moet reserveren per maand.
A
€ 10
B
€ 50
C
€ 60
D
€ 40

Slide 18 - Quiz

Berekening
Reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden
Benodigd bedrag = € 600 -  € 120 = € 480
Aantal maanden = 1 jaar = 12 maanden

Reservering per maand = €480 : 12 maanden = € 40

Slide 19 - Slide

Paragraaf 1.4
Leerdoelen:
hoe je een verandering in procenten kunt berekenen
wat inflatie en deflatie betekenen
wat de gevolgen van inflatie zijn voor je koopkracht
hoe je veranderingen van lonen en prijzen kunt vergelijken
hoe je berekeningen maakt met behulp van indexcijfers

Slide 20 - Slide

stelling:
Je koopkracht stijgt als je inkomen stijgt of als de prijzen dalen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

In 2010 koste een pak koffie € 5,15. Nu kost hetzelfde pak € 9,12. Bereken met hoeveel procent de prijs is gestegen.
A
-65,1%
B
65,1%
C
77,1%
D
-77,1%

Slide 22 - Quiz

Berekening
Verandering in % = (nieuw - oud) : oud x 100%
Nieuw = € 9,12
Oud = € 5,15

Verandering in % = (9,12 - 5,15) : 5,15 x 100% = 77,08 = 77,1 %

Slide 23 - Slide

Vanaf 2010 (basisjaar) is de gemiddelde prijs van een laptop gestegen van € 320 naar € 460 in 2020. Wat is het indexcijfer voor het jaar 2020?
A
43,75
B
143,75
C
69,57
D
169,57

Slide 24 - Quiz

Berekening
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100
Nieuw getal: € 460
Getal basisjaar: € 320

Indexcijfer = 460 : 320 x 100 = 143,75

Slide 25 - Slide