2. Het deeltjesmodel

Meten = weten
Aanschouw: een balans met twee ballonnetjes, elk met dezelfde massa.

Als ik er één opblaas en weer terug hang, wat gebeurt er dan?

A) De balans blijft in evenwicht
B) De lege ballon zakt naar beneden
C) De volle ballon zakt naar beneden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Meten = weten
Aanschouw: een balans met twee ballonnetjes, elk met dezelfde massa.

Als ik er één opblaas en weer terug hang, wat gebeurt er dan?

A) De balans blijft in evenwicht
B) De lege ballon zakt naar beneden
C) De volle ballon zakt naar beneden

Slide 1 - Slide

Doe je voorspelling!
A
Balans blijft gelijk
B
Lege ballon zakt
C
Volle ballon zakt

Slide 2 - Quiz

Observeren
Wat gebeurt er?

Welke conclusie kunnen we trekken over de massa van de volle ballon?

Kunnen we verklaren waarom dit gebeurt?

Slide 3 - Slide

Belangrijke les om mee te nemen:
Lucht heeft massa!

Lucht is niet gewichtloos, maar bestaat uit oneindig veel deeltjes die allemaal massa hebben.

Slide 4 - Slide

Wat gaan we leren?
- Welke drie eigenschappen moleculen in het deeltjesmodel hebben.

- Hoe de fasen en faseovergangen te maken hebben met dat deeltjesmodel.

Slide 5 - Slide

Vorige les: herhaling van de fasen waarin stoffen kunnen zijn.

In elke fase gedragen de moleculen zich anders.

Wat moleculen doen is omschreven in het deeltjesmodel.

Slide 6 - Slide

Drie regels over moleculen:
1. De moleculen van een stof veranderen niet (bij faseverandering).

2. De moleculen van een stof zijn altijd in beweging.

3. De moleculen van een stof trekken elkaar aan. Hoe dichter ze bij elkaar zijn, hoe groter de kracht tussen de moleculen.

Slide 7 - Slide

3

Slide 8 - Video

00:59
In welke fase is de kracht tussen de moleculen het grootst?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 9 - Quiz

01:40
Wat gebeurt er uiteindelijk als je de temperatuur van een vaste stof hoog genoeg maakt?
A
Het stolt
B
Het smelt
C
Het verdampt
D
Het condenseert

Slide 10 - Quiz

02:44
Waar in de dampkring vind je méér botsingen tussen moleculen?
A
Dicht bij de grond
B
Hoog in de dampkring

Slide 11 - Quiz

Belangrijk om te onthouden:

- Bij een faseverandering verandert het molecuul niet. IJs, water en damp hebben dezelfde soort moleculen.

- Een molecuul zelf is niet warm of koud; de beweging bepaalt de temperatuurt van de stof.

Slide 12 - Slide

Hoge temperatuur = veel beweging.

In een gas zoals lucht botsen de moleculen op elkaar.

Hoger in de dampkring -> meer ruimte, minder botsingen -> lagere druk.

Slide 13 - Slide

Bij welke luchtdruk is de kans op neerslag groter?
A
Lage luchtdruk
B
Hoge luchtdruk

Slide 14 - Quiz

Neerslag ontstaat vooral als ergens lucht opstijgt (aardrijkskunde klas 1!)

Hoog in de lucht vormen dan wolken, want het wordt kouder -> waterdamp wordt water.

Waarom wordt het eigenlijk kouder?

Slide 15 - Slide

Adem tegen je hand aan: eerst normaal, dan met lippen getuit.
Wanneer voelt het kouder aan op je hand?
A
Normaal
B
Lippen getuit

Slide 16 - Quiz

Waarom?

In het tweede geval zet de lucht uit - de moleculen gaan van dicht bij elkaar naar verder uit elkaar.

Ze botsen minder met elkaar -> de temperatuur neemt af.

Slide 17 - Slide

Standaard druk van de lucht: 1013 millibar.

Lager dan dat: minder deeltjes aan de grond, stijgende lucht -> neerslag.

Hoger: meer deeltjes aan de grond, dalende lucht -> droog.

Slide 18 - Slide

Dus...
1. Lucht bestaat uit deeltjes en heeft massa

2. Als een gas zoals lucht uitzet, neemt de temperatuur af

3. Waar stijgende lucht is, vind je een lagedrukgebied (en neerslag)

4. Waar dalende lucht is, vind je een hogedrukgebied (en droogte)

Slide 19 - Slide

Dit hebben we geleerd:
Je kan benoemen welke drie eigenschappen moleculen volgens het deeltjesmodel hebben:
1. De moleculen van een stof veranderen niet.
2. De moleculen van een stof bewegen voortdurend.
3. De moleculen van een stof trekken elkaar aan.

Je kan uitleggen wat we bedoelen met hoge druk en lage druk, en waarom je bij een lage luchtdruk neerslag kan verwachten.

Slide 20 - Slide

Aan de slag!
Maak: paragraaf 2.1, opdrachten 1, 3, 6, 8, 9.

Hoe: in je boek, gebruik de theorie bij de opdrachten!
Met wie: je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot einde les.
Klaar? Lezen paragraaf 2.2 en alvast maken opdracht 1 t/m 3.

Slide 21 - Slide