1. Fasen en weersverschijnselen

H2 - Het Weer
Ga rustig zitten op je plek
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok en in de kluis
Pak je boek en pen op tafel
Ga op de iPad in LessonUp
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

H2 - Het Weer
Ga rustig zitten op je plek
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok en in de kluis
Pak je boek en pen op tafel
Ga op de iPad in LessonUp

Slide 1 - Slide

Het weer
Als je kijkt naar het weerbericht:

- Over welke verschijnselen gaat het dan?
- Hoe kan het dat we het weer van de komende dagen kunnen voorspellen?

Slide 2 - Slide

Wat gaan we leren?
- Wat moleculen te maken hebben met weersverschijnselen
- Hoe neerslag ontstaat
- Wat luchtdruk is en wat het over het weer zegt
- Wat er eigenlijk gebeurt als het ergens onweert
Afsluiting:
- Je verslag van Thermometer ijken (al gedaan).
- Twee kleine opdrachten die je thuis doet, je levert foto's/filmpjes in.
- Een toets. Je cijfer is 50% toets, 50% opdrachten.

Slide 3 - Slide

In deze les
Je kan benoemen in welke drie fasen een stof voor kan komen.

Je kan uitleggen wanneer stoffen van fase veranderen, en benoemen hoe de overgangen tussen de fasen heten.

Je kan weersverschijnselen koppelen aan de juiste fasen/faseovergangen.

Slide 4 - Slide

In welke vormen kan neerslag uit de lucht komen vallen?

Slide 5 - Open question

Neerslag - regen, sneeuw, hagel...
De watermoleculen veranderen niet (ze blijven watermoleculen).
De moleculen zijn wel in beweging - hoeveel ze bewegen, bepaalt de fase van de stof.

De fasen zijn vast, vloeibaar, en gasvormig.
In het geval van water: ijs, water, waterdamp.

In een vaste stof zijn bewegen de moleculen het minst; als gas het meest.

Slide 6 - Slide

De faseovergangen zijn bepalend voor het weer.

Bv. als hoog in de lucht waterdamp condenseert en water wordt, dan krijg je een wolk waar regen uit valt.

Slide 7 - Slide

Op een heel koude ochtend (zoals dit weekend) zie je soms ook dit.

Waterdamp is dan in één keer over gegaan naar ijs.
Gasvorm naar vaste vorm - rijpen.

Slide 8 - Slide

In welke fase hebben moleculen het minste ruimte om te bewegen?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 9 - Quiz

In welke fase zijn de moleculen het verst uit elkaar?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 10 - Quiz

Hoe noem je de faseovergang van vloeibaar naar gasvormig?
A
Condenseren
B
Verdampen
C
Sublimeren
D
Stollen

Slide 11 - Quiz

Dit hebben we geleerd:
- De drie fasen waarin stoffen voor kunnen komen (herhaling klas 2);

- De zes faseovergangen tussen de fasen (herhaling klas 2);

- Hoe we de fasen/faseovergangen terugzien in weersverschijnselen.

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
Maak: paragraaf 2.1, opdrachten 2, 5 en 7.

Hoe: in je boek, gebruik de theorie bij het maken.
Met wie: je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot 15 minuten voor einde les, dan toetsbespreking.

Slide 13 - Slide

Neerslag ontstaat vooral als ergens lucht opstijgt (aardrijkskunde klas 1!)

Hoog in de lucht vormen dan wolken, want het wordt kouder -> waterdamp wordt water.

Waarom wordt het eigenlijk kouder?

Slide 14 - Slide

Adem tegen je hand aan: eerst normaal, dan met lippen getuit.
Wanneer voelt het kouder aan op je hand?
A
Normaal
B
Lippen getuit

Slide 15 - Quiz

Waarom?

In het tweede geval zet de lucht uit - de moleculen gaan van dicht bij elkaar naar verder uit elkaar.

Ze botsen minder met elkaar -> de temperatuur neemt af.

Slide 16 - Slide

Oké, de lucht stijgt op.

Maar wat gebeurt er bij de grond? Blijft daar wel lucht over?

Slide 17 - Slide

Luchtdruk
Net gezien: lucht bestaat uit deeltjes en daarom heeft het massa.

Die deeltjes drukken op elkaar -> daarom hebben we het over luchtdruk.

Hoe meer deeltjes in een stuk lucht, hoe hoger de druk.

Slide 18 - Slide

In dit geval blijven er aan de grond minder deeltjes over.

De druk wordt dan lager:
er komt een lagedrukgebied.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Standaard druk van de lucht: 1013 millibar.

Lager dan dat: minder deeltjes aan de grond, stijgende lucht -> neerslag.

Hoger: meer deeltjes aan de grond, dalende lucht -> droog.

Slide 21 - Slide

Dus...
1. Lucht bestaat uit deeltjes en heeft massa

2. Als een gas zoals lucht uitzet, neemt de temperatuur af

3. Waar stijgende lucht is, vind je een lagedrukgebied

4. Waar dalende lucht is, vind je een hogedrukgebied

Slide 22 - Slide

Aan de slag
Maak de volgende opdrachten:
Paragraaf 2.1 - opdracht 2, 3 en 7
Paragraaf 2.2 - opdracht 2 en 5

Dan: pauze.

Slide 23 - Slide

En dan nu het weer.
Ik wil een weerbericht van jullie zien.
1. Hoe hoog is de temperatuur? Is die temperatuur normaal voor deze tijd van het jaar?
2. Hoe hoog is de luchtdruk in mbar? Is dat hoog of laag?
3. Wat betekent die luchtdruk voor de neerslag die we kunnen verwachten? In welke vorm zal die neerslag vallen?
4. Wat is de voorspelling voor morgen, op basis van de luchtdruk? Wordt het droog of gaat het regenen?

Slide 24 - Slide

- De luchtdruk (hPa = gelijk aan mbar)
- De temperatuur

Neem een weerbericht op met alle info die ik net liet zien & deel deze met mij.

Slide 25 - Slide

Hoe:

Werk in duo's of groepjes van drie.

Zoek eerst alle info op / schrijf wat je wil gaan vertellen.

Zoek ergens buiten een logische plek waar je het weerbericht opneemt.
1. Temperatuur: hoe hoog? Normaal voor deze maand?

2. Luchtdruk: hoeveel mbar? Is dat hoog of laag?

3. Neerslag: wel of niet? Wat heeft dat te maken met luchtdruk? In welke vorm valt de neerslag?

4. Voorspelling: wat wordt het morgen?

Slide 26 - Slide