Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
klas 2 en 3
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
klas 2 en 3

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Opfrissen kennis werkwoordspelling
- Opdrachten maken

- Lezen in je leesboek

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
Je hebt de afgelopen jaren veel geoefend met de werkwoordspelling.

In deze les nog een keer de regels.

Slide 3 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd 

Slide 5 - Slide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
huilen
verhuizen
vinden
ik
jij
hij, zij, u
wij
jullie
zij
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
huilen
verhuizen
vinden
ik
huil
verhuis
vind
jij
huilt
verhuist
vindt
hij, zij, u
huilt
verhuist
vindt
wij
huilen
verhuizen
vinden
jullie
huilen
verhuizen
vinden
zij
huilen
verhuizen
vinden

Slide 7 - Slide

Werkwoordspelling                                 verleden tijd

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?

In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van de werkwoorden:
  1. hebben
  2. zijn 
  3. worden

Slide 9 - Slide

onvoltooid deelwoord

  • Je schrijft een onvoltooid deelwoord altijd hetzelfde:
  • hele werkwoord  + d:
  • fluitend
  • lopend
  • wachtend

Slide 10 - Slide

Werkwoordspelling verleden tijd
huilen
verhuizen
vinden
ik
jij
hij, zij, u
wij
jullie
zij
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Werkwoordspelling verleden tijd
huilen
verhuizen
vinden
ik
huilde
verhuisde
vond
jij
huilde
verhuisde
vond
hij, zij, u
huilde
verhuisde
vond
wij/jullie
huilden
verhuisden
vonden
VD
gehuild
verhuisd
gevonden
OD
huilend
verhuizend
vindend

Slide 12 - Slide

Kennis opgefrist? 
Aan de slag!
- 2.2 - maken opdr. 22 t/m 26
- 2.1 - maken opdr. 3

Tijd over?
Lezen in je leesboek.

Slide 13 - Slide

Wat gaan we doen?
- Bespreken opdr. 19 blz. 85
- Opfrissen kennis werkwoordspelling
- Uitleg zinnen met twee persoonsvormen
- Uitleg werkwoorden in het Engels
- Opdrachten maken

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Werkwoordspelling                                 verleden tijd

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Conclusie
Voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm en kijk je of er nog een t achter moet.

Voor de persoonsvorm verleden tijd gebruik je ’t ex-kofschip.

Voor het voltooid deelwoord gebruik je ook ’t ex-kofschip.

De infinitief schrijf je als het hele werkwoord.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Enkelvoudige zinnen met 1 pv
1. Pim heeft zijn boeken gekaft.
2. Cato doet boodschappen in de supermarkt.
3. Gisteren redde de hond een leven. 

Al deze zinnen hebben maar 1 persoonsvorm. Dat kun je weten, omdat er maar 1 werkwoord verandert als je de zinnen in een andere tijd zet.



Slide 25 - Slide

Samengestelde zinnen met 2 pv's
1. Wanneer hij zijn huiswerk maakt, is Ties heel geconcentreerd.
2. Mo ging naar de voetbaltraining, nadat hij zijn huiswerk had gemaakt. 
3. Als je niet luistert, word je gewaarschuwd door de docent.

Als je persoonsvormen en voltooid deelwoorden van elkaar kunt scheiden, weet je welke spellingsregels je moet gebruiken.



Slide 26 - Slide

Oefenen
Maak opdr. 9 t/m 12 op blz. 112

Slide 27 - Slide

Werkwoorden uit het Engels
to check -> checken
to race -> racen
to game -> gamen



Slide 28 - Slide

Werkwoorden uit het Engels
Deze woorden vervoeg je volgens de Nederlandse spellingsregels, maar...

- soms moet je een extra e laten staan voor de uitspraak 
ik race - jij racet - wij racen / ik racete - jij racetete - wij raceteten

- soms schrijf je twee medeklinkers aan het eind van de ik-vorm
ik paintball - jij paintballde - wij paintballen / ik paintballde - jij paintballde - wij paintballden

- als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je een -te en -t.
ik finish - jij finisht - wij finishen / ik finishte - jij finishte - wij finishten



Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Oefenen
Maak opdr. 12 en 13 op blz. 116

Slide 31 - Slide