Oefenen
Schrijf de zinnen in de directe rede.
1. Ik zei dat ik vandaag een nieuwe tas ging kopen. (citaat achteraan)
2. Isabel vraagt of ze mee mag naar de bioscoop. (citaat vooraan)
3. Jordi hoopt dat hij zijn examen gehaald heeft. (onderbroken citaat)
4. Mark vertelde dat hij later zou komen. Hij moet eerst nog boodschappen doen. (onderbroken citaat)