Les Communicatie-Grammatica: Con Gusto 1 :Unidad 9__13-14 Unidad 10 1 t/m4

Caminando
  • Repaso
  • El tiempo
  • Dar consejos

El gerundio
  • aangeven dat iets aan de gang is
  • vrijetijdsactiviteiten
1 / 37
next
Slide 1: Slide
spaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Caminando
  • Repaso
  • El tiempo
  • Dar consejos

El gerundio
  • aangeven dat iets aan de gang is
  • vrijetijdsactiviteiten

Slide 1 - Slide

repaso de temas
¿Tenéis preguntas sobre los deberes?

kleding en kleuren

Slide 2 - Slide

 ¿Qué meto en la maleta?
  • Bekijk het filmpje.
  • Noteer zoveel mogelijk kledingstukken die Eva in haar koffer stopt.
Noteer ook de kleuren bij het kledingstuk.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

repaso de temas
wederkerend ww

Maak de opdrachten 1 en 2 van pdf (zie bestanden)
3 hoeft niet
Noteer je antwoorden.

timer
10:00

Slide 5 - Slide

herhaling Gerundio (aan het doen zijn)
De Gerundio gebruik je om te vertellen wat je op dit moment aan het doen bent of wat er aan de gang is. Je gebruikt daarvoor het werkwoord estar + gerundio

 + gerundio vorm.  

Mi padre/ afeitarse -> Mijn vader is zich aan het scheren ->?
ESTAR
estoy estás está estamos estáis están

Slide 6 - Slide

Hoe maak je de Gerundio?
estar (= hulp werkwoord)
1. estoy
2. estás                   + stam            + ando (-ar werkwoorden)
3. está                                                + iendo (-er/ir) werkwoorden              1. estamos
2. estáis
3. están

Slide 7 - Slide

Hoe maak je de Gerundio?

1. Ik ben aan het luisteren.
2. Ben jij aan het werken?                  
3. Hij is aan het voetballen.
1. Wij zijn aan het eten.
2. Wat zijn jullie aan het doen?
3. Zij zijn aan het praten. 
Estoy escuchando.
Está jugando al fútbol.
Están hablando.
¿Estás trabajando?
Estamos comiendo.
¿Qué estáis haciendo?

Slide 8 - Slide

Formas irregulares

Onregelmatige vormen

(Zie paragraaf 7.2 p.125)
decir - diciendo (e->i)
venir - viniendo (e->i)
pedir - pidiendo (e->i)
leer - leyendo
ir - yendo
dormir - durmiendo
morir - muriendo

Slide 9 - Slide

Vamos a practicar

Slide 10 - Slide

¿Cómo se dice..?
"Wat ben je aan het doen?"

Slide 11 - Open question

- ¿Qué estás haciendo ahora?
geef een passend antwoord

Slide 12 - Open question

Wederkerende werkwoorden in de Gerundio 
(p. 125)
Bij de Gerundio kunnen de voornaamwoorden zowel vóór estar staan. 
  • Me estoy duchando (van wederkerend ww ducharse).
Maar ze mogen ook direct achter de Gerundio staan. Om de klemtoon te handhaven krijgt de Gerundio dan wel een accent.
  • Estoy duchándome.

Slide 13 - Slide

Plaats van het wederkerend vnmw. p.119 en120
De persoonlijke vnmw. staan meestal vóór het vervoegde werkwoord.
Me ducho. - Me he duchado. - ¿Las maletas? Ya las he hecho.

  • Bij de Gerundio kunnen de voornaamwoorden vóór estar staan ... 
  • Me estoy duchando. - Las estoy haciendo.
  • Maar ze mogen ook direct achter de Gerundio staan. Om de klemtoon te handhaven krijgt de Gerundio dan wel een accent. 
  • Estoy duchándome. - Estoy haciéndolas.

Slide 14 - Slide

Importante....
Ook bij de Infinitief kunnen de voornaamwoorden zowel vóór het vervoegde werkwoord als achter het hele werkwoord staan.
Erachter? Dan wel vast aan infinitief.
  • Me quiero duchar. = Ik wil me douchen.
  • Quiero ducharme. = Ik wil me douchen.
  • Las quiero hacer. = Ik wil ze inpakken (de koffers)
  • Quiero hacerlas. = Ik wil ze inpakken (de koffers)

Slide 15 - Slide

Nr. 22 WB p.87 - concentración!
Beantwoord de vragen en let daarbij op de plaats van het persoonlijk voornaamwoord bij de Perfecto en de Gerundio.
De 1e doen we samen
1. María, ¿has hecho ya las maletas?
    - Sí, ya las he hecho.
    - En este momento las estoy haciendo. (vóór estar)  
    - En este momento estoy  haciéndolas. (Achter gerundio)
                    

Slide 16 - Slide

Werkboek oef. 22 p.87
Maak vraag 2 en 3 van deze oefening

2. ¿Se han duchado ya los niños?         
    
3. Pedro, ¿has hecho ya el desayuno?








timer
10:00
uitwerking ->

Slide 17 - Slide

Werkboek oef. 22 p.87
Maak vraag 2 en 3 van deze oefening

2. ¿Se han duchado ya los niños?         
    
3. Pedro, ¿has hecho ya el desayuno?

Duidelijk? Maak dan nu 4 t/m 6








- Sí, ya se han duchado.
- En este momento se están duchando.
- En este momento están duchándose.
- Sí, ya lo he hecho.
- En este momento lo estoy haciendo.
- En este momento estoy haciéndolo.

Slide 18 - Slide

4. ¿Los niños han preparado ya sus mochilas?
-Sí, (los niños) han preparado ya sus mochilas. 
sus mochilas = lijdend vw -> las
  • Sí, (los niños) las han preparado ya.
Están : los niños= ellos, dus hulpww 'están'
Sus mochilas = lijdvw-> vervangen door  "las"
  • Las están preparando /  Están preparándolas
Nr. 22 WB p. 87 

Slide 19 - Slide

5. María, ¿has puesto ya los pasaportes en la mochila?
-Sí, he puesto ya los pasaportes en la mochila 
los pasaportes = lijdend vw -> los
  • Sí, los he puesto ya.
puesto = participio van 'poner', gerundio = poniendo
  • Los estoy poniendo /  Estoy poniéndolos
Nr. 22 WB p. 87 

Slide 20 - Slide

6. Pedro, ¿has pedido ya un taxi?
-Sí, he pedido ya un taxi 
un taxi = mnl ev -> lijdend vw -> lo
  • Sí, lo he pedido ya.
pedido = participio van 'pedir (i)', gerundio = pidiendo
  • Lo estoy pidiendo /  Estoy pidiéndolo
Nr. 22 WB p. 87 

Slide 21 - Slide

Even alles op een rij.
Tot nu toe heb je verschillende constructies geleerd:
  • Wat je gaat doen.
  • Wat je moet doen. 
  • Wat je hebt gedaan.
  • Wat je aan het doen bent. 
ir + a + infinitief, bijv. voy a estudiar mucho
Deze constructie gaan we zo nog meer oefenen.
tener + que + infinitief. Tengo que estudiar mucho.
estar + -ando/-iendo. Estoy estudiando mucho.
haber + stam + -ado/-ido. He estudiado mucho.

Slide 22 - Slide

Dat ziet er dan zo uit met een 'gewoon' ww:

  • Mañana voy a estudiar.
  • Esta tarde tengo que estudiar. 
  • Ya he estudiado.
  • En este momento estoy estudiando.


  • Morgen ga ik studeren.
  • Vanmiddag moet ik studeren.
  • Ik heb al gestudeerd.
  • Op dit moment ben ik aan het studeren. 

Slide 23 - Slide

Dat ziet er dan zo uit met een wederkerend ww:

  • Ahora me voy a duchar.
  • Ahora me tengo que duchar. 
  • Ya me he duchado.
  • En este momento me estoy duchando.


  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Ik heb me al gedoucht.
  • Op dit moment ben ik me aan het douchen. 

Slide 24 - Slide

Of zo:
Bij de infinitief of Gerundio

  • Ahora voy a ducharme.
  • Ahora tengo que ducharme. 
  • En este momento estoy duchándome.

Maar:
  • Ya me he duchado.



  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Op dit moment ben ik me aan het douchen.

Maar:
  • Ik heb me al gedoucht.

Slide 25 - Slide

el tiempo - het weer

Slide 26 - Slide

¿Qué tiempo hace?
Voor het weer gebruik je de werkwoorden:
  • hacer
  • hay
  • estar 
  • llover (ue) 
  • nevar (ie)
We doen 13b TB:
lees evt. mee op p 142
(Transcriptie)
of 'está lloviendo'

¡Cómo llueve! 
¡Cómo nieva!

Slide 27 - Slide

A trabajar en equipo

- Maak de kijkopdracht van de volgende slide


Slide 28 - Slide

Kijk opdracht: 
¿Cómo sobrevives al clima de Holanda?
Da consejos: 
  • Cuando hace mal tiempo                       se recomienda
  • Cuando llueve                                              (no) es necesario
  • Cuando hace mucho viento         +       conviene
  • Cuando hace frío                                         es mejor
  • Cuando hace sol

Slide 29 - Slide

en grupos
maak eerst de opdracht 'dar consejos'van de volgende slide
en werk daarna aan 11, 12a en 23 in werkboek Unidad 9, p.84
en in TB: oef. 13c p. 83 en 16c p.84

Slide 30 - Slide

Dar consejos
- No leo nunca. 
--> Conviene leer libros interesantes.

Kies 3x een situatie en formuleer 3 "consejos" zoals bij nr. 9a TB p.81

Slide 31 - Slide

Unidad 10 Hoy: 1 t/m 4 TB
Tengo planes:
- planes para el tiempo libre
- ¿Cómo quedamos? een voorstel doen, aanemen / afwijzen
- een afspraak maken (tijd/plaats)

Slide 32 - Slide

Nr. 2a+b TB p. 88
ir + a + infinitief

iets wat je gaat doen, een voornemen of iets in de nabije toekomst uitdrukken.

Ej. Voy a comer en un restaurante de tapas esta tarde.
60: beantwoord de 4 vragen

Slide 33 - Slide

Nr. 3 TB p. 88
¿Quedamos?

zie pagina 88 Post-it en p.  96 TB comunicación
iets voorstellen (prop, iets afwijzen, iets accepteren/aannemen

Slide 34 - Slide

¿De qué tienes ganas hoy?
zin hebben in/om
TENER + GANAS DE + INF (hele werkwoord)
Je vervoegt "tener"
Voorbeeld:

Tengo ganas de quedar con mis amigos en un bar

Slide 35 - Slide

¡A trabajar en grupos!
eerst spreekvaardigheid (volgende slide)
WB Unidad 10: 1a, 7, 9 en dan 1b, 5, 6, 8, 10 & 12
huiswerk: dit afmaken en alles van Unidad 9
dus ook de R&S van Unidad 

Slide 36 - Slide

Oef. 3c. pag. 89. Stel: Vandaag wordt de les afgezegd. Stel elkaar deze activiteiten voor. De ander reageert hierop. Schrijf 3 dialogen uit









1. tomar una cerveza/un café
2. ver una película en casa
3. cenar/almorzar en un restaurante mexicano
4. hacer los deberes de español
5. jugar a las cartas
6. ir a la sauna/ a la piscina
7. dar un paseo
Voorbeeld:
¿Vienes conmigo a tomar una cerveza?
- De acuerdo / vale. Qué pena, pero no puedo. Es que...

Slide 37 - Slide