Les Duits X-tuur leerjaar 3 dinsdag 6 juni

Lesinhoud
1 [hele klas]: ein-Gruppe 
2 [vwo]: Wechselpräpositionen (t/m slide 31 gedaan)
1 / 40
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesinhoud
1 [hele klas]: ein-Gruppe 
2 [vwo]: Wechselpräpositionen (t/m slide 31 gedaan)

Slide 1 - Slide




1e, 3e, 4e naamval & ein-Gruppe
intro

Slide 2 - Slide

Opdracht
Kijk goed naar het overzicht op het bord. Dit heb je nodig voor de vragen in LessonUp.

Log in bij LessonUp onder je eigen naam.


Slide 3 - Slide

Na aus, bei, mit, nach, seit, von, zu komt altijd de ... naamval.
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 4 - Quiz

Na bis, durch, für, gegen, ohne, um komt altijd de ... naamval.
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 5 - Quiz

Mit _______ (mijn) Bruder gehe ich in die Stadt.
A
mein
B
meiner
C
meinem
D
meines

Slide 6 - Quiz

Ich gehe heute Abend zu _____ (jouw) Veranstaltung (v).
A
dein
B
deiner
C
deine
D
deinen

Slide 7 - Quiz

met haar huizen =
[de huizen = die Häuser]
A
mit ihren Häusern
B
mit ihre Häuser
C
mit ihrer Häusern
D
mit ihres Häusern

Slide 8 - Quiz

Let op
Staat er een voorzetsel? Dan weet je welke naamval er komt.

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu --> 3e naamval
bis, durch, für, gegen, ohne, um --> 4e naamval

Staat er geen voorzetsel, wat dan?

Slide 9 - Slide

Ontleden
Bepaal of het zinsdeel onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp is.

OW (1e naamval): wie/wat + gezegde (alle werkwoorden in de zin)
MV (3e naamval): aan/voor wie + gezegde + onderwerp
LV (4e naamval): wie/wat + onderwerp + gezegde

Slide 10 - Slide

Opdracht
Er volgt nu een zin in het Nederlands. Gebruik de vragen uit de vorige slide om te bepalen wat onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp is.

Succes!

Slide 11 - Slide

Opdracht
Nu volgen zinnen in het Duits. Bepaal in welke naamval de zinsdelen staan en vul het juiste woord uit de ein-Gruppe in. 

Slide 12 - Slide

Jana hat (haar) Mann eine Geschichte erzählt [verteld].
A
ihr
B
ihren
C
ihrem
D
ihrer

Slide 13 - Quiz

(zijn) Oma hat einen Kuchen gebacken.
A
seine
B
seinen
C
seiner
D
sein

Slide 14 - Quiz

Ich habe (jouw vrienden) eine Einladung geschickt [gestuurd].
[de vrienden = die Freunde]
A
deine Freunde
B
deine Freunden
C
deinen Freunde
D
deinen Freunden

Slide 15 - Quiz

slotwoord

Slide 16 - Slide

Deel 2 van de les
De havo-leerlingen kunnen de les nu verlaten.

Vragen/opmerkingen? Vanaf 11.15u kun je me opzoeken.

De vwo-leerlingen blijven nog zitten.

Slide 17 - Slide

Naamvallen
Keuzevoorzetsels

Slide 18 - Slide


KEUZEVOORZETSELS

Weet je nog?
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
(hierna komt altijd de 3e naamval (Dativ)

durch, für, gegen, ohne, um, bis
(hierna komt altijd de 4e naamval (Akkusativ)

Slide 19 - Slide

an
 auf
hinter
neben
in
unter
über
 vor
zwischen

aan
op
achter
naast
in/naar
onder
over/boven
voor
tussen

Slide 20 - Slide

Keuzevoorzetsels


Jullie weten dat er voorzetsels zijn die een derde naamval krijgen en voorzetsel met een vierde naamval. We gaan hier nog een groep aan toevoegen.
 
e

Slide 21 - Slide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                                                       wann? (=wanneer)


ERGENS ZIJN

Slide 22 - Slide

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Slide 23 - Slide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN

Slide 24 - Slide

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Slide 25 - Slide

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?
7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval

Ich warte auf die Frau.
Der Vater ist stolz auf den Sohn.
Er weiß sehr viel über die Sache. 
 

Slide 26 - Slide

Hoeveel keuzevoorzetsels kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 27 - Quiz

Welke zin is fout?
A
Ich setze mich neben die Frauen (mv).
B
Ich sitze neben den Frauen.
C
Ich gehe in das Schwimmbad(o)
D
Ich schwimme in das Schwimmbad

Slide 28 - Quiz

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 29 - Quiz

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wann?
D
Wovon?

Slide 30 - Quiz

Dieser Satz ist richtig!!!
Dieser Satz ist leider falsch
Wir müssen über deinem Bruder sprechen!
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer
Ich wohne über dem Geschäft 
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch 
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch

Slide 31 - Drag question

Vul in.

Das Auto steht vor d...….Garage (v)

Slide 32 - Open question

Vul in.

Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 33 - Open question

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 34 - Quiz

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 35 - Quiz

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 36 - Quiz

Das Buch ist hinter d.. Schrank (m) gefallen.

Slide 37 - Open question

Der Hund legte sich unter d.. Stuhl (m).

Slide 38 - Open question

Keuzevoorzetsels
Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval.

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Slide 39 - Slide

Een auto met vier wielen kan rijden (4e naamval is beweging)

Een auto met drie wielen staat stil (3e naamval is stilstand)

Beweging is 4e naamval
Stilstand is 3e naamval.

Slide 40 - Slide