H A 3 keuzevoorzetsels

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Naamvallen

Keuzevoorzetsels

Doelen

- Ik ken de voorzetsels met de 3e naamval

- Ik ken de voorzetsels met de 4e naamval

- Ik ken de voorzetsels met de 3e of 4e naamval

- Ik weet welke naamval in de zin hoort en kan de juiste vorm invullen

Herhaling

Voorzetsels met de 3e naamval en voorzetsels met de 4e naamval

Voorzetsels met de 3e naamval

mit	= met	zu	= naar
nach	= naar	entgegen	= tegemoet
bei	= bij	außer	= behalve
seit	= sinds	aus	= uit
von	= van, door	gegenüber	= tegenover

Voorzetsels met de 4e naamval

durch	= door	um	= om, omheen
für	= (bestemd) voor, ergens voor zijn	bis	= tot
gegen	= tegen	entlang	= langs (evenwijdig)
ohne	= zonder

Nieuw: keuzevoorzetsels

Krijgen een 3e of 4e naamval

an = aan, naar                              

auf = op

in = in, naar, over

hinter = achter                           Wo ?/ Wann?  >>>> 3e n.v.

neben = naast

unter = onder                              Wohin? ( beweging in  

über = boven, over                      richting) >>> 4e n.v.

vor = voor, geleden

zwischen = tussen

Let op!!

Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo?, wann?, wohin?

 dan is het altijd de 3e n.v, behalve bij de woorden: auf und über.

die twee voorzetsels krijgen dan de 4e naamval!!

VB: Ich warte auf meinen Mann

(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)

Samengevat:

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   wann?(=wanneer)

ERGENS ZIJN

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)

ERGENS KOMEN

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Beispiele:

1. Boris steht auf d......... Stuhl (m). >> stehen auf >> Wo? >> 3e >> m = dem

2. Boris springt auf d....... Stuhl (m). >> springen auf >>Wohin? beweging >> 4e >> m = den

Jetzt ihr:

3. Ich lege das Buch auf d........ Tisch (o). 

4. Das Bild hängt an d............. Wand (v).

5. Ich erzähle etwas über mein....... Bruder.

Even oefenen

Keuzevoorzetsels: Welke vragen kun je stellen voor de derde naamval?

1. Wohin? Wann?
2. Wann? Wo?
3. Woher? Wo?
4. Warum? Wann?

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?

1. Wohin?
2. Wo?
3. Wodurch?
4. Wovon?

Vul in.

Das Auto steht vor d...….Garage (v)

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Das Bild hängt an d... Wand(v).

1. die
2. der

Er geht in d... Disko(v).

1. die
2. der

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).

1. deinem
2. deinen

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).

1. seine
2. seinen

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).

1. deinem
2. deinen