H1 - Faire + herhaling

1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
- questions
- herhaling: aller 
- uitleg: faire

Slide 2 - Slide

- le passé composé
- les verbes: 
werkwoorden op -er 
avoir
être
aller
faire

groeten en afsluiten
naam
leeftijd
woonplaats
verjaardag
klas
lievelingsvak
broer / zus
naam broer / zus
leeftijd broer / zus
haarkleur en oogkleur broer / zus

Slide 3 - Slide

Questions
  1. Comment tu t'appelles?
  2. Tu as quel âge?
  3. Tu habites où?
  4. Tu es en quelle classe?
  5. Tu as des frères et soeurs?
  6. Ton frère / Ta soeur est comment ? (vertel haarkleur en oogkleur)

Slide 4 - Slide

aller
=
  gaan



Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 5 - Drag question

wij gaan
A
tu vas
B
elles vont
C
nous allons
D
vous allez

Slide 6 - Quiz

jij gaat

Slide 7 - Open question

ik ga
A
je vais
B
j'ai
C
je alle
D
je suis

Slide 8 - Quiz

FAIRE
= doen / maken

Slide 9 - Slide

Faire - Le Présent. Sleep de vertalingen naar elkaar!
Je fais
Elle fait
Nous faisons
Elles font
il fait
Vous faites
On fait
Tu fais
ils font
Jij doet
Ik maak
Jullie doen
Zij maakt
Wij maken
Wij maken
Zij doen
Zij doen
Hij doet

Slide 10 - Drag question

FAIRE = DOEN / MAKEN
Je fais                 = ik doe, ik maak
Tu fais                 = jij doet, jij maakt
Il fait                    = hij doet, hij maakt
Elle fait               = zij doet, zij maakt
On fait                 = men doet, men maakt / wij doen, wij maken
Nous faisons   =  wij doen, wij maken
Vous faites        = jullie doen, jullie maken / u doet, u maakt
Ils font / elles font             = zij doen, zij maken

Slide 11 - Slide

Les exercices
fais les exercices: 16, 17, 19
p. 98

Slide 12 - Slide