maandag thema 8.4

de muis
De muis is een klein dier
het schaap
het schaap staat in  de wei
1 / 50
next
Slide 1: Slide
nt2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

de muis
De muis is een klein dier
het schaap
het schaap staat in  de wei

Slide 1 - Slide

de koe
De koe geeft melk
het paard
Het paard  is een sterk dier.

Slide 2 - Slide

de kat
De kat is een huisdier
de hond
De hond blaft hard.

Slide 3 - Slide

het konijn 
Het konijn eet graag wortels.
de vlinder   De meeste vlinders hebben mooie kleuren.

Slide 4 - Slide

de kreeft
de krab

Slide 5 - Slide

de wesp
Ik ben gestoken door een wesp
de mug
Ik kan niet slapen door de mug

Slide 6 - Slide

de spin
De spin maakt een web 
de vlieg
De vlieg vliegt door de kamer

Slide 7 - Slide

de vogel
de eekhoorn

Slide 8 - Slide

de eend
de ezel

Slide 9 - Slide

de hagel
de ijzel

Slide 10 - Slide

de bomen zijn kaal
ik ben blij
wij zijn blij

Slide 11 - Slide

waaien
de wind waait
wanten en een sjaal

Slide 12 - Slide

de kip, de haan en het kuikentje
het varken en de biggetjes

Slide 13 - Slide

het bos
het strand

Slide 14 - Slide

de wei
het weiland
het balkon

Slide 15 - Slide

de lucht is grijs

ik ruik
de geur 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video


Slide 18 - Open question

de koe
het paard
de kip
het schaap 
de poes/ de kat
de hond
het varken
het kalf
het veulen
het kuiken
het lam/lammetje
de kittens
de pup
de big/de biggetjes

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Samen praten over het weer
René: Wat een weer, hè?
Olivier: Ja, blijft het de hele dag regenen?
René: Ik geloof het wel.
Olivier: En morgen?
René: Dan wordt het beter.
Olivier: Wat is het weerbericht?
René: De zon gaat schijnen en het wordt 23 graden.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

0

Slide 23 - Video

het jaar
december, januari, februari =                                                       de winter
maart, april mei =                                                      het voorjaar/de lente
juni, juli, augustus =                                                                         de zomer
september, oktober, november =                        het najaar/de herfst

4 seizoenen in een jaar
12 maanden in een jaar


Slide 24 - Slide

het weer

Slide 25 - Mind map


A
het paard
B
het veulen
C
de ezel
D
het schaap

Slide 26 - Quiz


A
de nacht
B
de dag
C
de middag
D
het licht

Slide 27 - Quiz


A
de hond
B
de poes
C
de kat
D
het konijn

Slide 28 - Quiz


A
de kip
B
de eent
C
het eend
D
de eend

Slide 29 - Quiz

tegenovergestelde van slim
A
lief
B
aardig
C
dom
D
lui

Slide 30 - Quiz

tegenovergestelde van krom
A
lui
B
recht
C
mooi
D
rond

Slide 31 - Quiz

het kuikentje
de pup
het kalfje
het lammetje
de kittens

Slide 32 - Drag question


Slide 33 - Open question

tegenovergestelde van ziek
A
aardig
B
lief
C
moe
D
gezond

Slide 34 - Quiz

tegenovergestelde
van modern
A
ouderwets
B
oud
C
nieuw
D
kapot

Slide 35 - Quiz


A
stijgen
B
dalen
C
meten
D
weten

Slide 36 - Quiz


Slide 37 - Open question


A
de sneeuw
B
de regen
C
de hagel
D
de ijzel

Slide 38 - Quiz


A
stijgen
B
klimmen
C
schaatsen
D
glijden

Slide 39 - Quiz


Slide 40 - Open question


Slide 41 - Open question

dieren
Vertel welk dier je leuk vindt en waarom



Geef informatie over het dier

Slide 42 - Slide


  1. sterk
  2. ijverig
  3. dom
  4. recht
  5. veel
  6. dezelfde
  7. vrolijk
  8. modern

slim
krom
verschillende
weinig
zwak
bedroefd
ouderwets
lui

Slide 43 - Slide

ijverig, verschillende, krom, ouderwets, blij. langzaam
  1.  Dat heb je goed gedaan, ik ben ............................ 
  2. Die stoel is van vroeger en dus................................
  3. Die streep is niet recht maar ..........................................
  4. Niet snel maar ...............................
  5. Die jongen leert elke avond wel twee uur, hij is ..........................
  6. Jouw sokken zijn niet hetzelfde maar .........................

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

zinnen maken
De pen ligt op de tafel
De blauwe pen ligt op de houten tafel
De blauwe pen ligt op de houten tafel in de klas
De jongen zit op de stoel
De aardige jongen zit op zijn stoel
De aardige jongen zit op zijn stoel in de klas
De aardige jongen zit elke dag op zijn stoel in de klas 

Slide 47 - Slide

0

Slide 48 - Video

Slide 49 - Slide

0

Slide 50 - Video