seizoenen herhaling 2023

• NT2
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1

vriezen 

Het vriest vandaag.

dooien

Het dooit, de sneeuw smelt

stijgen

dalen

de stam

de wortels

de ijzel

schijnen 

de zon schijnt

de hagel

Wat een grote hagelstenen!

stormen

Morgen gaat het stormen.

sneeuwen

Het sneeuwt de hele dag.

het schaap

de duif

het onweer

de dag en de nacht

waaien

Het waait stevig.

glijden

De jongen glijdt van de glijbaan

De spin

het voorjaar

de lente

het najaar    

de herfst

de wesp

de mug

het strand

het bos

Seizoenen

SEIZOENEN

de plant

Ik geef de plant water.

de bloem

De bloem ruikt lekker.

de vlinder

het paard

Dierendag

de vis

de hamster

de vogel

de kat

de cavia

de hond

de slang

het konijn

Vertel welk huisdier je hebt of welke je graag wil hebben.

Ik heb een ..... als huisdier.

Ik wil een .... als huisdier.

de dieren

de regenboog

schaatsen

de vlieg

de temperatuur

de thermometer

De winter

In de winter geeft ik de planten weinig water.

Als het sneeuwt  maak ik een sneeuwpop. 

Wij schaatsen op het ijs. 

Door de ijzel glijdt de auto van de weg.

De zomer

De zon is in de zomer warm. Ik geeft de planten veel water. Zij hebben veel bloemen.

In de zomer ga ik naar het strand en drink ik fruitsap. Daar komen veel wespen op af.

Samen praten over het weer

René: Wat een weer, hè?

Olivier: Ja, blijft het de hele dag regenen?

René: Ik geloof het wel.

Olivier: En morgen?

René: Dan wordt het beter.

Olivier: Wat is het weerbericht?

René: De zon gaat schijnen en het wordt 23 graden.

Zeg, ga je naar de winkel?

​Zeg, ga je naar de winkel?

       

 Ja, heb je iets nodig?

 Ja, heb je iets nodig?

Breng j' snoep voor me mee?
​Breng j' snoep voor me mee? 

   Wil je drop of pepermunt?

Wil je drop of pepermunt?

Oh, dat maakt niet uit!

Oh, dat maakt niet uit!

Wat is dit?

Niet glanzend maar

1. duf
2. dof
3. bof
4. def

Wat is dit?

1. de vlieg
2. de wesp
3. de mug
4. de spin

1. de mug
2. de wesp
3. de spin
4. de vlieg

1. de mug
2. de wesp
3. de spin
4. de vlieg

Wat is dit?

Niet stijgen maar ...

1. gaan
2. komen
3. dalen
4. laden

Niet sterk maar ..

1. zwak
2. ijverig
3. gezond
4. beter

Niet makkelijk maar ..

Niet veel maar ..

Niet ijverig maar ..

1. de schelp
2. de zee
3. de vis
4. het strand

1. de regen
2. de zon
3. de mist
4. de wind

1. de sneeuw
2. de regen
3. de hagel
4. de ijzel

Bomen krijgen bladeren in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

1. de zon
2. de dag
3. de maand
4. de nacht

Wat is dit?

Abdul praat met zijn buurman

Dag meneer, ik ben Abdul.

Ik kom uit Syrië.

Ik zit al twee maanden op school.

Ik ga met de bus naar school.

Ik wil liever met de fiets.

Mijn vrienden komen ook op de fiets.

Mijn vader zegt: "Je moet wachten.

Het is nu erg koud.

Je mag later op de fiets.                        Als het lente is.

Als het lente is."

maak de zinnen af

1. Abdul praat met ...                                         
   
2. Hij komt ......
   
3. Hij woont...  
   
4. Abdul gaat naar school... 
   
5. Zijn vrienden komen ...
   
6. Abdul mag.. 
   
7. Het is.... 
   

 zijn buurman

uit Syrië

op de fiets

niet op de fiets

nu erg koud

in  Nederland

met de bus