afsluiting thema 8 seizoenen dinsdag

1 / 21
next
Slide 1: Video

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

0

Slide 1 - Video

het jaar
december, januari, februari =                                       de winter
maart, april mei =                                                      het voorjaar/de lente
juni, juli, augustus =                                                           de zomer
september, oktober, november =                        het najaar/de herfst

4 seizoenen in een jaar
12 maanden in een jaar


Slide 2 - Slide

Wat ga je doen?
  1. De zon schijnt. Wat ga je doen? 
  2. Het regent. Wat ga je doen? 
  3. Het is 25 graden. Wat ga je doen? 
  4. Het vriest. Wat ga je doen?

Slide 3 - Slide

werkwoorden
  1. kijken:    ik kijk -   hij kijkt
  2. schijnen: de zon schijnt
  3. regenen:  het regent
  4. vriezen: het vriest
  5. glijden: de jongen glijdt

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

  1. makkelijk
  2. sterk
  3. ijverig
  4. dom
  5. recht
  6. veel
  7. gezond
  8. vierkant
  9. vrolijk
  10. modern

slim
krom
ziek
rond
weinig
moeilijk
zwak
bedroefd
ouderwets
lui

Slide 6 - Slide

Dinsdag
1. op de computer
2. woorden seizoenen herhalen
3. verhaal lezen platen omhoog
4. tegenstellingen  
5. werkwoorden
6. filmpje
7. lezen in groepen 
Toets thema 8
Schrijven in Nederland

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Slide 9 - Link

Samen praten over het weer
René: Wat een weer, hè?
Olivier: Ja, blijft het de hele dag regenen?
René: Ik geloof het wel.
Olivier: En morgen?
René: Dan wordt het beter.
Olivier: Wat is het weerbericht?
René: De zon gaat schijnen en het wordt 23 graden.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

tegenovergestelde van slim
A
lief
B
aardig
C
dom
D
lui

Slide 12 - Quiz

tegenovergestelde van krom
A
lui
B
recht
C
mooi
D
rond

Slide 13 - Quiz

tegenovergestelde van rond
A
bocht
B
slim
C
vierkant
D
vierhoek

Slide 14 - Quiz

tegenovergestelde van ziek
A
aardig
B
lief
C
moe
D
gezond

Slide 15 - Quiz

tegenovergestelde
van modern
A
ouderwets
B
oud
C
nieuw
D
kapot

Slide 16 - Quiz


A
het weer
B
het onweer
C
de regen
D
de hagel

Slide 17 - Quiz


A
de wortles
B
de wort
C
de wortel
D
de wortels

Slide 18 - Quiz


A
de schaap
B
de geit
C
het geit
D
het schaap

Slide 19 - Quiz


Slide 20 - Open question

Slide 21 - Link