klimaat kennis quiz 3 vwo
1 / 17
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Gebieden op lage breedte hebben een energie-overschot en gebieden op hoge breedte hebben een energietekort
A
juist
B
onjuist
Slide 2 - Quiz
De de evenaar is sprake van dalende lucht
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
Bij dalende lucht hoort een
A
hoge druk
B
lage druk
Slide 4 - Quiz
Bij hoge druk
A
is het onbewolkt en warm
B
is het onbewolkt
C
is het bewolkt
D
is het bewolkt en koud
Slide 5 - Quiz
Bij welke breedtegraden is er doorgaans sprake van dalende lucht
A
0,30,60,90
B
30 en 90
C
0 en 60
D
30 en 60
Slide 6 - Quiz
winden waaien
A
altijd richting de evenaar
B
waaien van hoge naar lage druk
C
waaien van lage naar hoge druk
Slide 7 - Quiz
Een passaat is een wind die
A
waait tussen een subtropische hoge druk gebied en de evenaar
B
elk half jaar van richting verandert
C
waait van noord naar zuid
Slide 8 - Quiz
Een moesson is een wind die
A
waait rond de polen
B
waait richting de evenaar
C
die elk half jaar van richting verandert
D
die
Slide 9 - Quiz
Een moesson verandert van richting doordat
A
hij het tussen de keerkringen schuivende ITCZ volgt
B
de draaiing van de aarde elk half jaar wisselt
C
de winden soms naar lage en soms naar hoge drukgebieden stromen
Slide 10 - Quiz
Het verschuiven van het ITCZ wordt veroorzaakt doordat
A
De aarde soms een grotere ronde om de zon maakt
B
De loodrechte stand van de zon door het jaar verschuift
C
de aarde ronddraait
Slide 11 - Quiz
Als gevolg van de corioliskracht krijgt de wind op het zuidelijk halfrond een afwijking naar rechts
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Rond de 60-ste breedtegraden liggen lage druk gebieden
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Poolwinden waaien altijd uit oostelijke richting
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
De ITCZ bereikt op het noordelijk halfrond een hogere breedte dan op het zuidelijk halfrond
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Langs de kust van west Europa is er
A
een warme golfstroom
B
een koude golfstroom
Slide 16 - Quiz
Door de opwarming van de aarde denken sommige geleerden dat
A
de golfstroom kan afzwakken en ons klimaat daardoor afkoelt
B
de golfstroom kan versterken en ons klimaat daardoor afkoelt
C
de golfstroom kan afzwakken en ons klimaat daardoor opwarmt
D
de golfstroom kan versterken en ons klimaat daardoor opwarmt
