Les 1 hoofdstuk 1

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2,3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Mevrouw Ruinemans 

Slide 2 - Slide

Wie zijn jullie?
  • Naam 
  • Hoe zag jou vakantie eruit?
  • Wat verwacht je van dit schooljaar?

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen:
  1. Afspraken maken 
  2. Doelen van de les bespreken 
  3. Instructie 
  4. Zelfstandig werken 
  5. Doelen behaald?

Slide 4 - Slide

Welke afspraak/afspraken vind jij belangrijk?

Slide 5 - Open question

Doelen van de les:
  • Je kent het verschil tussen basisbehoeften en overige behoeften 
  • Je weet wat goederen en diensten zijn en dat je daarmee kan voorzien in je behoeften 
  • Je kunt getallen afronden 
  • Je kunt een geldbedrag op je juiste manier noteren
  • Je hebt je gehouden aan de gemaakte afspraken

Slide 6 - Slide

Behoeften
- Iets wat je wilt hebben of gaat kopen 
- Je bent het nodig of je wilt het graag hebben 

Basisbehoeften:
- Ben je nodig om in leven te blijven 
- Eten en drinken, woonruimte, medische zorg en woonruimte

Overige behoeften:
- Ze maken je leven makkelijker maar zijn niet perse nodig 
- Luxe goederen 

Slide 7 - Slide

Goederen en diensten 
Goederen:
- Producten die je kan beet pakken of tegenaan kan plassen 
- Ze worden gemaakt om in de behoefte van mensen te voorzien 

Diensten:
- Kun je niet tegenaan plassen 
- Bijvoorbeeld de kapper die je haar knipt 

Slide 8 - Slide

Sleep naar het goede vakje 
Goederen

Diensten

Slide 9 - Drag question

Afronden op een heel getal
  1. Je kijkt naar het eerste getal achter de komma 
  2. Is deze hoger of lager dan 5? 
  •  Lager dan 5 rond je af naar beneden 
  • 5 of hoger rond je af naar boven 

8,2 wordt 8 
9,61 wordt 10 
4,54 wordt 5 


Slide 10 - Slide

Rond 5,7 af op een heel getal!
A
5
B
6

Slide 11 - Quiz

Afronden op één cijfer achter de komma 
  1. Je kijkt naar het tweede getal achter de komma 
  2. Is deze hoger of lager dan 5? 
  •  Lager dan 5 rond je af naar beneden 
  • 5 of hoger rond je af naar boven 

8,45 wordt 8,5 
8,231 wordt 8,2
1,494 wordt 1,5 

Slide 12 - Slide

Rond 1,245 af op één cijfer achter de komma
A
1,2
B
1,3

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je een geldbedrag op?
  1. Je schrijft een €-teken  voor het geldbedrag 
  2. Je schrijft een geldbedrag met 2 getallen achter de komma ==> €2,99 
  3. Tussen de helen en decimalen schrijf je een komma 
  4. Type je een geldbedrag in op de rekenmachine gebruik je een punt 

  • Heb je duizendtallen schijf je een punt. Doe dit niet op de rekenmachine!!!
  • €10.345 
  • €200.000

Slide 14 - Slide

Aan het werk 

Slide 15 - Slide

Doelen van de les:
  • Je kent het verschil tussen basisbehoeften en overige behoeften 
  • Je weet wat goederen en diensten zijn en dat je daarmee kan voorzien in je behoeften 
  • Je kunt getallen afronden 
  • Je kunt een geldbedrag op je juiste manier noteren
  • Je hebt je aan de gemaakte afspraken gehouden

Slide 16 - Slide

Heb jij de doelen van deze les behaald?

Slide 17 - Open question