5.1 Hoofdletters en 5.2 leestekens

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

bij deze les!

Gram 5.1 

en Gram 5.2

Hoofdletters
en leestekens

Leerdoelen

Aan het einde van de les weet je:

• waar en wanneer je HOOFDLETTERS gebruikt;
• hoe je leestekens in je zinnen zet.

Wat gaan we deze les doen?

• Uitleg over gebruik van hoofdletters en leestekens
• Quizvragen
  
• Zelfstandig aan de slag 
• Afsluiting

Welk woord moet met een hoofdletter?

1. kerstboom
2. december
3. kerstmis
4. noorden

Welk antwoord is correct?

1. 's avonds ga ik sporten.
2. 's Avonds ga ik sporten.
3. 'S avonds ga ik sporten.
4. 'S Avonds ga ik sporten.

Welk antwoord is correct gespeld?

1. Karel van de Berg
2. Karel Van de Berg
3. Karel Van De Berg
4. Karel van de berg

Dus wanneer een hoofdletter?

•     Begin van de zin; Het is vandaag .....
  
  
•     Namen van personen; Lies van Houten, John van der Kaag
  
  
•     Aardrijkskundige namen (en afleidingen daarvan); Letland,  Franse kaas, Zuid-Holland
  
  
•     Namen van bedrijven, organisaties en merken; Zara, KFC
  
  
•     Feestdagen: Kerst, Pasen, Koningsdag
  

Begin- en eindpunt van een zin

Als je zinnen opschrijft is het handig dat je daarbij let op hoe je die zinnen opschrijft. Het is erg handig om hoofdletters en leestekens te gebruiken. Doe je dat niet krijg je zinnen en teksten die moeilijker te lezen zijn. Je moet de hele tijd gaan puzzelen waar een zin begint en ophoudt en waar bijvoorbeeld namen staan. Als je deze tekst leest zul je dat wel begrijpen. Daarom gaan we vandaag kijken hoe je dat moet doen.

Leespauzes

•     Aangeven met een komma.

 Wanneer?

•     Altijd bij een opsomming (Eva, Jens, Vincent en Jasper).
•     Tussen 2 zinnen die samen in 1 zin staan (let op de persoonsvorm) : Gisteren hadden we vrij, vandaag hebben we school.
•     Voor een voegwoord: Deze telefoon is duur, maar die is nog duurder.

Wat is de juiste zin?
de chauffeur wees naar links maar ging naar rechts

1. de chauffeur wees naar Links maar ging naar rechts.
2. De chauffeur wees naar Links, maar ging naar Rechts.
3. De chauffeur wees naar links, maar ging naar rechts.
4. De chauffeur wees naar links maar ging naar rechts

Leerdoelen

Aan het einde van de les weet je:

• waar je HOOFDLETTERS gebruikt;
• hoe je leestekens in je zinnen zet;

Nog meer leestekens...

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

1. Na een aankondiging van een opsomming.
2. Voor een uitleg
3. Na aankondiging van een citaat.
4. A, B en C zijn goed.

Wanneer een puntkomma

Om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen.

Bijvoorbeeld: 

Het is 18.00 uur; we gaan eten.

Wanneer aanhalingstekens?

• Bij een citaat.    

Bijvoorbeeld:  Kees zei: "Moet ik opdracht 2 ook nog maken?"

• Als je een woord ironisch bedoelt.

Bijvoorbeeld: Ik vond de werkzaamheden tijdens mijn stage "fantastisch".

• Als het om het woord zelf of de groep woorden gaat.

Bijvoorbeeld: "Faciliteren" betekent: iets mogelijk maken.

 

Zelfstandig aan de slag!

Maak van Gram 5.1

Opdracht 1 tot en met 4

Maak van Gram 5.2

Opdracht 1 tot en met 5

Klaar?  Maak dan van beide hoofdstukken de extra opdracht (E1)

Wanneer gebruik je
een hoofdletter?

Afsluiting

Hoe vond je de les?

Heb je nog iets gemist?

Nog een dringende vraag?

Vragen?