Grammatica H1 Woordsoorten

Grammatica H1 woordsoorten
Wat voor soorten woorden zijn er en hoe noemen we die?
Voorbeeld zin: 
Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat. 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica H1 woordsoorten
Wat voor soorten woorden zijn er en hoe noemen we die?
Voorbeeld zin: 
Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat. 

Slide 1 - Slide

Wat zijn *werkwoorden* en welke verschillende vormen zijn er?

Slide 2 - Open question

Wat zijn werkwoorden?
Werkwoorden (ww) zijn woorden die aangeven dat er iets gebeurt. Iets of iemand doet iets, of iemand overkomt iets. 
zwemmen, denken, voelen
zijn, worden, moeten (betekenis minder duidelijk)

Mijn buurvrouw fietst altijd naar het werk. 

Slide 3 - Slide

Soorten werkwoorden 
1. Persoonsvorm 
2. Infinitief
3. Voltooid deelwoord 
4. Tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm (pv)
1. Is een werkwoord die je van tijd kan veranderen. 
- bijv. van  tegenwoordige tijd naar verleden tijd etc. 
2. De vorm wordt bepaald door het onderwerp. 

Mijn buurvrouw fietst altijd naar haar werk. 
     (onderwerp)  (pv, fietste)                                                 


Slide 5 - Slide

Verander de zin van tijd:
Het salaris wordt later uitbetaald, want de salarisadministratie heeft een computerstoring.

Slide 6 - Open question

Dus...
Hoe vind je de persoonsvorm?
Door de zin van tijd te veranderen 
(en te kijken naar het onderwerp). 
  • Er zit altijd een pv in een volledige zin. 
Het salaris wordt later uitbetaald, want de salarisadministratie heeft een computerstoring. 
- werd, had 

Slide 7 - Slide

Infinitief (inf)
Morgen ga ik de plant verpotten.

De infinitief is het hele werkwoord. 

Roos gaat om 12 uur lunchen. 


Slide 8 - Slide

Is het een persoonsvorm meervoud of infinitief?
1. Wij *pakken* morgen de trein.
2. De jongens gaan morgen de trein *pakken*.
3. Ik wil daar niet aan *denken*.
4. Wij *denken* daar niet aan.

Slide 9 - Open question

Is het een persoonsvorm meervoud of infinitief?

Wij pakken morgen de trein.
- persoonsvorm

De jongens gaan morgen de trein pakken.
- gaan: persoonsvorm
- pakken: infinitief

Ik wil daar niet aan denken.
- wil: pv
- denken: infinitief

Wij denken daar niet aan.
- persoonsvorm

Slide 10 - Slide

Voltooid deelwoord (vd)
Robin had de opdracht die hij van zijn collega kreeg niet goed begrepen.
Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets eerder is gebeurd. 
- vaak te herkennen aan spelling (ge/ver/be -d/t/en)
- samen met een pv (t.t. of v.t.) in een zin (natuurlijk)

Judith heeft deze zomer een cursus Spaans gevolgd.

Slide 11 - Slide

Bedenk een zin met een voltooid deelwoord! (dus, iets dat gebeurd is).

Slide 12 - Open question

Tegenwoordig deelwoord (td)
Een tegenwoordig deelwoord geeft meestal aan dat iets gelijk met iets anders gebeurt. 
- Siska houdt haar presentatie altijd het liefst staand. 
Wat doet Siska terwijl ze haar presentatie houdt? staan. 
- Lachend rende ze mijn slaapkamer binnen om het goede nieuws te vertellen. 
- spelling: stam + -(e)nd(e)

Slide 13 - Slide

Maak drie zinnen met het werkwoord: werken.
Gebruik het ww in elke zin op een andere manier, dus persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord.

Slide 14 - Open question

Bijvoorbeeld: 
1. persoonsvorm: 
Ik werk vandaag thuis. 
2. infinitief: 
 Ik ga morgen werken. 
3. voltooid deelwoord:
Ik had gisteren heel hard gewerkt.  

Slide 15 - Slide

Welke soort werkwoorden kan je vinden?
1. Robin had de opdracht die hij van zijn collega kreeg niet goed begrepen.
2. Jij wilt zeker langskomen om over je vakantie te vertellen.

Slide 16 - Open question

Antwoorden: 
1. Robin had de opdracht die hij van zijn collega kreeg niet goed begrepen.

2. Jij wilt zeker langskomen om iets over je vakantie te vertellen.
1. Had: pv
Kreeg: pv
Begrepen: vd

2. Wilt: pv
Langskomen: if
Vertellen: if


Slide 17 - Slide

Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat. 

Slide 18 - Slide

H1.2 Woordsoorten 
Hoe herken je bijvoeglijk naamwoorden, zelfstandig naamwoorden en lidwoorden?

Slide 19 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)
Bijvoorbeeld: afspraak, beleid, opdracht, ei, student, trein, vriendschap, naaimachine, Grote Markt 
1 . Je kan er de, het of een voor zetten
2. Je kan ze meestal in meervoud zetten
één afspraak, twee afspraken
3. Je kan er vaak een verkleinwoord van maken
de afspraak, het afspraakje

+ denk ook aan eigennamen: Marloes, Amsterdam, Rijksuniversiteit Leiden

Slide 20 - Slide

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
- Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat.

Slide 21 - Open question

Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat. 

Slide 22 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Het bijvoeglijk naamwoord (bn) geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
een interessante vacature, de beste film
Het staat: 
1. voor het zn
2. soms meerdere achter elkaar, met een komma: 
een verplicht, moeilijk vak. 

3. soms achter het zn:
Mijn zusje is heel erg behulpzaam. 
4. of vorm van een ww
 mijn behulpzame zusje
het gebroken glas 

Slide 23 - Slide

bijvoeglijk nw - trappen van vergelijking toepassen: 

Slide 24 - Slide

Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden
Zegt van welk materiaal iets is gemaakt. 
- Een gouden armband, een plastic tas 

Slide 25 - Slide

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
- Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat.

Slide 26 - Open question

Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat. 

Slide 27 - Slide

Lidwoorden (lw)
De, het, een 

de nieuwe medewerkster
het bedrijfsplan 
de opleiding 


Slide 28 - Slide

Vorige week maakte hij tijdens de les een ontzettend mooie tekening van zijn lieve kat. 

Slide 29 - Slide