Aan het eind van de les kan ik verschillende tekstdoelen en tekstsoorten herkennen.
Slide 4 - Slide
Instructie
Wie weet al wat een tekstdoel is?
En wat wordt er bedoeld met tekstsoorten?
Slide 5 - Slide
Instructie
Een schrijver van een tekst wil iets bereiken met zijn tekst. Hij heeft een tekstdoel.
Er zijn vijf tekstdoelen, maar je leert er nu drie:
informeren
instrueren
overtuigen
Slide 6 - Slide
Instructie
Zo vind je het tekstdoel
Bedenk wat het belangrijkste is wat de schrijver met de tekst wil bereiken.
Bekijk met welke tekstsoort je te maken hebt. Lees je bijvoorbeeld een nieuwsbericht of een gebruiksaanwijzing?
Slide 7 - Slide
Instructie
Slide 8 - Slide
Toepassing
Niet alleen teksten die je leest hebben een doel. Ook met teksten die je zelf schrijft of uitspreekt of met zelfgemaakte filmpjes wil je een doel bereiken.
Slide 9 - Slide
Toepassing
Zo bereik je als schrijver of spreker je doel:
Tekstdoel: activeren
Zorg ervoor dat de lezer in actie komt. Gebruik enthousiaste taal, zoals fantastisch, uniek, Alleen deze week geldig!
Slide 10 - Slide
Toepassing
Tekstdoel: amuseren
Beschrijf personages en situaties. Gebruik woorden die kunnen helpen om een bepaalde sfeer in je verhaal te krijgen. Probeer je verhaal spannend te maken.
Slide 11 - Slide
Toepassing
Tekstdoel: informeren
Geef juiste informatie over een onderwerp. Noem feiten (bijvoorbeeld: aantallen, datums, locaties, namen, plaatsen), geef uitleg en gebruik voorbeelden om je tekst duidelijker te maken.
Slide 12 - Slide
Toepassing
Tekstdoel: Instrueren
Geef stap voor stap aan wat iemand moet doen. Gebruik doe-woorden en woorden die volgorde aangeven: Knip eerst …; Smeer daarna …; Plak vervolgens …; Controleer ten slotte.
Slide 13 - Slide
Toepassing
Tekstdoel: Overtuigen
Schrijf of vertel wat je van iets vindt (geef je mening erover) en geef ook aan waarom je dat vindt.
Slide 14 - Slide
Toepassing
In de strip wordt het woord doel in twee betekenissen gebruikt. Kies de juiste betekenissen.
Slide 15 - Slide
(huis)werk
Ga naar Cursus 1 - paragraaf 4 Tekstdoelen en tekstsoorten. Jullie moeten alles maken, deze les maken tot en met opdracht 3. Startopdracht ook. Klaar? extra opdrachten/ander vak/ lekker leze/ lingo.