Quiz H1 en H2

Quiz H1 Verdien je genoeg?
en H2 Geld moet rollen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quiz H1 Verdien je genoeg?
en H2 Geld moet rollen

Slide 1 - Slide

Wat is budgetteren?
A
inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven

Slide 2 - Quiz

Benzine tanken hoort bij de ...
A
huishoudelijke uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste lasten.
D
wekelijkse uitgaven.

Slide 3 - Quiz

Ik zet € 5.000 op een spaardeposito (spaarrekening).

Gedurende 5 jaar kan ik niet zonder boete, mijn geld gebruiken.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 4 - Quiz

Je wilt iets kopen voor € 1.597,- Je leent dit bedrag bij de winkel. Het termijn bedrag is € 50,- en de looptijd is 3 jaar.
A
De kredietkosten zijn € 1.800,-
B
De kredietkosten zijn € 203,-
C
De kredietkosten zijn €50,-
D
De kredietkosten zijn € 150,-

Slide 5 - Quiz

Bereken de samengestelde rente na 3 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€1061,20
B
€1061,21
C
€1061,22
D
€1061,23

Slide 6 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 7 - Drag question

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?
A
€2000
B
€2200
C
€2300
D
€2400

Slide 8 - Quiz

Je koopt een nieuwe auto en deze kost €53.000.
Na 5 jaar ga je een nieuwe kopen; kosten €60.000.
De restwaarde van je nieuwe auto is na 5 jaar €25.000.
Hoeveel moet je per maand reserveren om over 5 jaar de nieuwe auto te kunnen kopen?
A
573,33
B
583,33
C
593,33
D
600

Slide 9 - Quiz

Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€40,00
B
€120,00
C
€60,00
D
€100,00

Slide 10 - Quiz

Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ...
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.

Slide 11 - Quiz

De contributie voor de sportclub kost € 9,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€ 38
B
€ 41,17
C
€ 40
D
€ 41

Slide 12 - Quiz

Inflatie ontstaat door
A
Lagere grondstofprijzen
B
Meer vraag naar goederen en diensten
C
Verlaging van de BTW
D
Verhoging van de Accijns

Slide 13 - Quiz

een begroting (budgetplan) is:
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
C
overzicht wat je gaat uitgeven
D
overzicht wat je inkomsten zijn

Slide 14 - Quiz

Stelling 1: Huishoudelijke uitgaven zijn uitgaven die je af en toe doet.
Stelling 2: Incidentiele uitgaven zijn boodschappen.
A
1:Juist 2: Juist
B
1:Onjuist 2: Juist
C
1:Juist 2: Onjuist
D
1: Onjuist 2: Onjuist

Slide 15 - Quiz

Welvaart
De mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien. Je welvaart kan toenemen door:
- toename van middelen zodat je meer kunt kopen
- zelfvoorziening
- collectieve voorzieningen van de overheid

Welvaart wordt gemeten door te kijken naar het bbp.
BBP stijgt > Welvaart stijgt

Slide 16 - Slide

welzijn
De mate waarin mensen gelukkig en tevreden zijn. 
Naast het inkomen kijk je dan ook naar bv. gezondheid, milieu en veiligheid in een land.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 19 - Quiz

In 2015 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5 bananen

Slide 20 - Quiz

Met welke formule bereken je de stijging, groei, afname of daling in procenten?
A
nieuw-oud : oud x 100%
B
(nieuw-oud) : oud x 100%
C
(oud - nieuw) : 100%
D
(deel : geheel) x 100%

Slide 21 - Quiz

Hoeveel procent is 672 van 1.200?
A
0,56 %
B
5,6%
C
17,8%
D
56 %

Slide 22 - Quiz

Hoe noemen we de zes "P's" ook wel?
A
Reclameinstrumenten
B
Marketingmix
C
Marketingbeleid
D
Productdifferentiatie

Slide 23 - Quiz

Op mijn spaarrekening staat 6 x mijn loon. Dit voor het geval ik plots werkloos word.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 24 - Quiz

€50 per maand is hoeveel per week?
A
11
B
12,50
C
11,54
D
11,5

Slide 25 - Quiz

Wat is rente?
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 26 - Quiz

Welke soorten inkomens kun je onderscheiden?
A
Inkomen uit werk, overdracht en overheid
B
Inkomen uit arbeid, zakgeld en uitkering
C
Inkomen uit arbeid, rente en overdracht
D
Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht

Slide 27 - Quiz

Inkomen:
- Uit arbeid (salaris, winst) 
- Uit bezit (rente, dividend, huur/pacht, winst)
- Uit overdrachten (giften, uitkeringen en toeslagen, doe je niets voor!)

Slide 28 - Slide

Rens verhuurt zijn vakantiehuis in Spanje. Wat hij daarmee verdient is inkomen uit...
A
Bezit
B
Arbeid
C
Overdrachten

Slide 29 - Quiz

Jan krijgt een werkloosheidsuitkering. Jan heeft inkomen uit:
A
Bezit
B
Arbeid
C
Overdrachten

Slide 30 - Quiz