1mka/b Revising Chapter 1

Revising Chapter 1 - Vocabulary and Grammar
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Revising Chapter 1 - Vocabulary and Grammar

Slide 1 - Slide

Doel van deze les
Lesdoel: Aan het einde van deze herhalingsles kun je de present simple correct toepassen, persoonlijke voornaamwoorden gebruiken en vragen stellen met behulp van vraagwoorden.

  

Slide 2 - Slide

1 - Je kunt werkwoorden correct vervoegen in de present simple tense voor verschillende onderwerpen (I, you, he/she/it, we, they).
2 - Je kunt werkwoorden vervoegen die op een -y eindigen en werkwoorden die op een sis-klank eindigen

Slide 3 - Slide

3 - Je kunt persoonlijke voornaamwoorden juist toepassen in zinnen, rekening houdend met de context van de zin.

4 - Je kunt vragen in de present simple maken met vraagwoorden (who, what, where, when, why, how, which).

Slide 4 - Slide

He .......... (try) to help out.

Slide 5 - Open question

moeilijk

Slide 6 - Open question

wenkbrauwen

Slide 7 - Open question

grootouders

Slide 8 - Open question

mijzelf

Slide 9 - Open question

Bald
Beard
Freckles
Braces

Slide 10 - Drag question

familieleden

Slide 11 - Open question

neef

Slide 12 - Open question

verlegen

Slide 13 - Open question

Forest
Beach
Tree
Mountain

Slide 14 - Drag question

I ........... thirteen years old.
A
am
B
are
C
is

Slide 15 - Quiz

School .............. at half past eight.
A
Start
B
Starts

Slide 16 - Quiz

He ................. TV in the afternoon.
A
watch
B
watches

Slide 17 - Quiz

She .............. to London.
A
flies
B
fly

Slide 18 - Quiz

She ........... (do) her homework.

Slide 19 - Open question

I ........... (buy) my clothes online.

Slide 20 - Open question

............ is our new teacher?
A
who
B
what
C
when
D
why

Slide 21 - Quiz

.......... are you so angry?
A
who
B
where
C
when
D
why

Slide 22 - Quiz

......... did you get here?
A
which
B
how
C
what
D
where

Slide 23 - Quiz

Who is that girl? Do you know ........?
A
me
B
us
C
her
D
it

Slide 24 - Quiz

Where are my books? I can't find ........
A
me
B
them
C
you
D
it

Slide 25 - Quiz

43

Slide 26 - Open question

Present Simple
  • Voor feiten, gewoonten of iets dat regelmatig gebeurd.
  • Je gebruikt het hele werkwoord  (I walk).
  • Bij he/she/it voeg je een -s toe (she walks).
  • Tenzij een woord eindigt op een y met daarvoor een
      medeklinker. De y verandert dan in -ies (she cries).
  • Eindigt een woord op een s, x, z, sh of ch dan voeg je +es toe
      aan het woord (she matches).

Slide 27 - Slide

Personal pronouns
Me 
You
Him
Her
It
Us
You
Them
Question words
Who (wie)
What (wat)
Where (waar)
When (wanneer)
Why (waarom)
Which (welke)
How (hoe)

Slide 28 - Slide

Ik weet hoe ik de present simple moet toepassen
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Ik weet hoe ik de persoonlijke voornaamwoorden moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ik ben klaar voor de toetsweek!
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Ik weet hoe ik de vraagwoorden moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll