10-2-21 Engels 1B

Luisteropdracht 
Ik kan een reisschema schrijven 
Huiswerkopdracht gister
tag questions
Engels 
10-2-21 
Nakijken
Reisschema (af)maken
Lesson 3 opdracht 8,9,10
Hoe ging het?
Afmaken van het reisschema als je dat nog niet af had
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Luisteropdracht 
Ik kan een reisschema schrijven 
Huiswerkopdracht gister
tag questions
Engels 
10-2-21 
Nakijken
Reisschema (af)maken
Lesson 3 opdracht 8,9,10
Hoe ging het?
Afmaken van het reisschema als je dat nog niet af had

Slide 1 - Slide

Deze les nodig: 
- Engelse boek
- Computer/ laptop om de les te volgen
- Telefoon om mee te doen aan de LessonUp les (log alvast in!)
- Potlood 
timer
1:30

Slide 2 - Slide

Word of the day! 



Usage: One of the perks of working in a candy shop is getting to try all the new confections.
confection

Slide 3 - Slide

Word of the day! 
Definition: (noun) A food rich in sugar.

Synonyms: sweet



Slide 4 - Slide

Nakijken opdr. 7 

Slide 5 - Slide

Huiswerkdag opdracht 
Wie heeft de opdracht af? 
Wie is er wel aan begonnen? 
 
Even samen kijken wat je moest doen 

Nu tijd om er aan te werken 
timer
15:00

Slide 6 - Slide

Huiswerkdag opdracht 
Hoe is het nu gegaan? 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Tag questions are...?
A
short trousers in questions
B
short questions
C
short answers at the beginning of a sentence
D
short questions at the end of a sentence.

Slide 9 - Quiz

You are a hockey player, ...
A
are you?
B
aren't you?

Slide 10 - Quiz

Tag question (bijzin) = korte vraag achter een zin.
Basisregels:
  • Hoofdzin  & bijzin (= tag question)
  • Hoofdzin 'to be' of 'to have'                             --> herhalen in tag question
  • Hoofdzin 'can, will, should, would, could' --> herhalen in tag question
  • Als de bovenstaande woorden niet in de hoofdzin staan -->
       een vorm van 'to do' gebruiken in tag question!


Hoofdzin positief (+) = bijzin negatief (-)
Hoofdzin negatief (-) = bijzin positief (+)

Slide 11 - Slide

He is a hockey player,.........
A
is he?
B
isn't he?

Slide 12 - Quiz

You're doing the run, __________?

Slide 13 - Open question

You don't want to play, ________?

Slide 14 - Open question

The cake isn't in the box, _____?

Slide 15 - Open question

John is a fantastic piano player, ____?

Slide 16 - Open question

Aan de slag 
Maak: Unit 3, lesson 4 opdracht 8,9, 10

Opdracht 10: Je mag deze omschrijving over jezelf doen maar ook over een bekende (beroemdheid, familie, vrienden)
Schrijf jouw omschrijving op de lijntjes van opdracht 13. 
Schrijf volledige zinnen. 

Slide 17 - Slide

Opdracht 10 

Slide 18 - Slide