11.2 Transportvaten

1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Slide

De bloedsomloop zorgt voor het transport van ...
A
Zuurstof en koolstofdioxide
B
Voedingsstoffen en afvalstoffen
C
Hormonen en antistoffen
D
Warmte en bloedcellen

Slide 10 - Quiz

Tot welk deel van de bloedsomloop behoren kransaders en kransslagaders?
A
kleine bloedsomloop
B
grote bloedsomloop

Slide 11 - Quiz

Is het hartminuutvolume van de kleine bloedsomloop gelijk aan die van de grote bloedsomloop?
A
Nee
B
Alleen in rust
C
Ja
D
Geen idee

Slide 12 - Quiz

Bij een dubbele bloedsomloop gaat een rode bloedcel van voet naar hersenen, ? keer door het hart?
A
1
B
2
C
3
D
0

Slide 13 - Quiz

Twee leerlingen doen een bewering over de dubbele bloedsomloop.

Liane: ‘Per omloop gaat het bloed twee keer door het hart.’
Jason: ‘Er stroomt alleen maar zuurstofrijk bloed door de grote bloedsomloop.’

Wie heeft/hebben gelijk?
A
Liane heeft gelijk
B
Jason heeft gelijk
C
Liane en Jason hebben gelijk
D
Liane en Jason hebben geen gelijk

Slide 14 - Quiz

Vissen hebben een enkelvoudige bloedsomloop. Zoogdieren redden het daarmee niet. Waarom niet?
A
Vissen bewegen weinig en hebben dus niet zoveel zuurstof nodig
B
Het hart van vissen pompt krachtiger, waardoor een tweede keer niet nodig is
C
Zoogdieren zijn warmbloedig en verbruiken meer energie en zuurstof
D
Zoogdieren hebben longen en geen kieuwen. Dat werkt minder efficiënt.

Slide 15 - Quiz

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. Stroomt het bloed dan door de kleine bloedsomloop? En stroomt het bloed dan door de grote bloedsomloop?
A
Alleen door de kleine bloedsomloop
B
Alleen door de grote bloedsomloop
C
Zowel door de kleine als de grote bloedsomloop
D
Geen enkele bloedsomloop

Slide 16 - Quiz

Bloedvat 1 bevat meer zuurstof dan bloedvat 2 en 3, bloedvat 2 bevat meer glucose dan bloedvat 1 en 3. Zet de bloedvaten op de juiste plek.
Lever
1
2
3
Leverslagader
Leverader
Poortader

Slide 17 - Drag question

Haarvaten
Aders
Welke kenmerken horen bij welk bloedvat? 
Sleep de juiste woorden naar de bloedvaten.
Slagaders
Kleppen
Hoge bloeddruk
Liggen dieper in het lichaam
De wand is één cellaag dik
De wand is dik, stevig en elastisch
Bloed stroomt van de organen weg naar het hart toe
Voedingsstoffen en zuurstof, maar ook koolstofdioxide en andere afvalstoffen gaan erdoorheen, 

Slide 18 - Drag question

Welk bloedvat is zuurstofarm
zuurstofarme bloedvaten
Aorta
Longader
Longslagader
Holle ader
Poortader
Nierslagader

Slide 19 - Drag question

weefsel in het blad (dwarsdoorsnede) 
https://www.bioplek.org/animaties%20onderbouw/fotosyntheseonderb/bladonderbouwx.html 

Slide 20 - Slide

Het blad (bron 4)

Slide 21 - Slide

Transport van stoffen (houtvaten en bastvaten)
Houtvaten 
  • voor water en mineralen
  • van de wortel omhoog
Bastvaten
  •  voor voedingsstoffen
  • vanuit de bladeren naar de rest van de plant

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide


Planten hebben twee typen vaten om stoffen door wortel, stengel en bladeren te vervoeren: hout- en bastvaten.
Welk van deze typen vaten boren bladluizen aan om aan energierijke stoffen te komen? Zijn dit dan anorganische of organische stoffen?
A
bastvaten, anorganisch
B
bastvaten, organisch
C
houtvaten, anorganisch
D
houtvaten, organisch

Slide 28 - Quiz

Waardoor ontstaat 'worteldruk'?
A
Doordat de houtvaten een klein volume hebben
B
door osmose in endodermiscellen
C
door verdamping in blad
D
door osmose in bastvaten

Slide 29 - Quiz

Waar vind je altijd het cambium/ delingsweefsel in stengels en takjes?
A
Tussen de bastvaten en de sclerenchymkap
B
Tussen de hout- en bastvaten
C
Tussen het mergparenchym en de houtvaten
D
In de buurt van de buitenrand

Slide 30 - Quiz

Wat is juist?
A
B
C
A
A: Houtvaten B: Bastvaten C: Parenchym
B
A: Bastvaten B: Parenchym C: Houtvaten
C
A: Houtvaten B: Parenchym C: Bastvaten
D
A: Bastvaten B: Houtvaten C: Parenchym

Slide 31 - Quiz

Als een wortel in het voorjaar zijn eerste bladeren krijgt. Hoe wordt suiker dan vervoerd?
A
via de houtvaten omlaag
B
via de bastvaten omlaag
C
via de houtvaten omhoog
D
via de bastvaten omhoog

Slide 32 - Quiz

een wortelhaar is ...
A
een soort epidermiscel tegen waterverlies
B
een voortzetting van een houtvat
C
een soort epidermiscel voor opname van mineralen
D
een voortzetting van een bastvat

Slide 33 - Quiz

Houtvaten
Bastvaten
Anorganische sapstroom
Organische sapstroom
water en mineralen
water en suikers
opwaartse sapstroom
multidirectionele sapstroom
worteldruk
capillaire werking

Slide 34 - Drag question