V5 clase 13 + 14 periodo 2

¡Hola y bienvenidos!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Hola y bienvenidos!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programa de hoy
- Inventarisar los temas del examen 
- Clase 13: pronombres de complemento indirecto + expert methode
- Clase 14: Peer review prueba escrita + practicar para la prueba escrita.  

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Temas gramaticales unidades 3 y 4
PERIODO 2
Voor het proefwerk:
Paso Adelante 3, hoofdstuk 3 + 4
- Vocabulario 3.1 t/m 3.4 en 4.1 t/m 4.4
- Fuente D, pagina 34 – el imperfecto
- Fuente I, pagina 39 – el adverbio
- Fuente D, pagina 46 – los pronombres personales de complemento indirecto
- Fuente I, pagina 51 – pretérito indefinido, verbos irregulares
- Herhaal daarnaast uit hoofdstuk 2: bron I, pagina 27 – pretérito indefinido


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

proefwerk
De toets is 90 minuten.
- Eerst maximaal 45 minuten, zonder woordenboek, proefwerk over hoofdstuk 3 en 4.
- Dan 45 minuten, met woordenboek N-S (zelf meenemen!), een schrijfopdracht. Mogelijke thema’s zijn: beroemdheden (PA H3), gezondheid (PA H4), je moet in ieder geval de verleden tijd gebruiken!

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

¿Qué es un complemento indirecto?
1. Un complemento indirecto is een meewerkend voorwerp
2. Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?


Slide 6 - Slide

2. aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

¿Cuáles son los pronombres personales de complemento indirecto?
(A mí) Me = (aan) mij
(A ti) Te = (aan) jou
(A él, a ella, a usted) Le = (aan) hem/haar/u enkelvoud
(A nosotros) Nos = (aan) ons
(A vosotros) Os = (aan) jullie
(A ellos, a ellas, a ustedes) Les = hun (aan hen)/ u meervoud 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is het rijtje van voornaamwoorden dat voor het werkwoord gustar komt te staan?
Noteer het rijtje (zonder hoofdletters en leestekens)

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento indirecto?
La frase: "Compro un regalo para Juan."

- Para Juan vervang je door le = pronombre personal de CI
El pronombre personal de CI plaats je voor de persoonsvorm of achter een heel werkwoord.
-Le compro un regalo (a Juan). 
- Voy a comprarle un regalo (a Juan) 
MAAR: - Le voy a comprar un regalo a mi madre is ook mogelijk. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Escribo una carta a mi madre.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
El profesor nos explica la gramática.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de pronombres personales de CI voor mij, ons en hun?
A
me, te, les
B
me, os, les
C
le, nos, les
D
me, nos, les

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Laatste vraag: vervang het meewerkend voorwerp in de zin door een persoonlijk voornaamwoord en herschrijf de zin.
Escribo una carta a mi madre.

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Importante
Het meewerkend voorwerp zien we ook bij werkwoorden als gustar (leuk vinden, houden van), doler (pijn hebben), interesar (interesseren) en parecer (lijken). 
Ejemplos: ¿Te duele la cabeza? - No, me duelen las piernas.
- La historia nos parece interesante.
- ¿Os interesan las noticias?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Vertaal naar het Spaans:
Ik vind Spaans makkelijk.

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

El indefinido: formas irregulares
Repaso: bron I (pg. 27): periode 1 (bekijk opnieuw)
Vandaag: bron I (PG. 51)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Un repaso del pretérito indefinido
  • ¿Qué es el pretérito indefinido?
  • Por ejemplo: El año pasado hablé con Mark Rutte. 

  • ¿Cuándo se usa el pretérito indefinido?
  • Para decir algo que ya pasó (iets dat al afgelopen is) o para enumerar eventos pasados (afgelopen gebeurtenissen opsommen)

  • ¿Qué formas hay? 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Los verbos regulares del pretérito indefinido
Capítulo 2: Fuente I (página 27)
-ar
-er/-ir
-aste
-iste
-ió
-amos
-imos
-asteis
-isteis
-aron
-ieron

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Una pequeña historia...
  • Hace dos años estudié en la Universidad de Valencia. 
  • En el verano y el otoño, viví en Valencia. 
  • En 2019, comí en mercados tradicionales españoles, bailé con mujeres con trajes típicos y visité la Ciudad de las Artes y las Ciencias. 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Afortunadamente, mi hermana [mejorarse] pronto y ha vuelto a casa hoy.
A
se mejoró
B
se mejorió
C
se mejoré
D
me mejoró

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Mis padres y yo [visitar] mi hermana en hospital.
A
visitimos
B
visitó
C
visitamos
D
visitieron

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Pepe me [escribir] que su hermana estaba mal.
A
escribo
B
escribió
C
escribí
D
escribimos

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Ayer por la mañana [hablar, yo] con Pepe.
A
hablé
B
hablí
C
habló
D
hablamos

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Los verbos irregulares del pretérito indefinido
Hay cuatros verbos que debemos aprender: estar, ser/ir, hacer, tener.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

¡A trabajar!
  • Practicamos el pretérito indefinido en una mini tarea escrita 
  • Trabajamos en parejas [7 min.] 
  • Puedes usar el internet o hacerme preguntas
  • Escribe al menos 5 frases sobre el fin de semana pasado
  • Usa el pretérito indefinido
  • Usa los verbos 'estar', 'ir' y 'hacer'
  • Después de la tarea, elige la mejor frase y escríbela en LessonUp

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

¿Qué hiciste el fin de semana pasado?

Por ejemplo: El fin de semana fui al cine con mi hermana.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

¡Ahora tú!
In tweetallen gaan jullie de imperfecto en de adverbios herhalen (unidad 3).
Doe dit aan de hand van de expert methode.
Verdeel beide thema's, maak aantekeningen en voorbeelden en leg daarna uit aan je buddy. Daarna legt de andere leerling zijn/haar thema. 
Vragen?

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Clase 14: schrijfvaardigheid
Hoe moet je oefenen?
Tip 1) Grammatica goed kennen: sowieso iets in de verleden tijd schrijven
2) denk aan je woordenboek
3) leer de frases claves + woordjes
4) maak alle opdrachten in Emended en verbeter je tweede versie

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

¡A practicar!
Ga aan de slag met de schrijfopdrachten in Emended.
Voor vandaag moest je minstens één oefentoets maken.
Hoe staat het ervoor met je tweede versies?
Stel vragen aan de docent als er opmerkingen zijn die je niet begrijpt. 

¡Tú puedes!

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions