Naar welk punt kijk je bij het oplossen met 2 grafieken?
A
naar een roosterpunt
B
naar het beginpunt
C
naar het snijpunt
D
naar het eindpunt
Slide 7 - Quiz
Carlos berekent zijn inkomen met de woordformule Inkomsten (€) = 2 + 3,50 x tijd (uren). Carlos verdient in totaal €37. Wat is de vergelijking die hierbij hoort?
A
inkomsten (€) = 2 + 3,50 x tijd (uren)
B
2 + 3,50 x tijd (uren) = 37
C
Inkomsten (€) = 2 + 3,50 x 37
D
37
Slide 8 - Quiz
Wat is inklemmen?
A
Bij inklemmen teken je eerst de grafiek en ga je dan opzoek naar de oplossing.
B
Bij inklemmen ga je rekenen met de formule. Denk aan een oude weegschaal.
C
Bij inklemmen gok je het antwoord.
D
Bij inklemmen ga je eigenlijk gewoon steeds een antwoord proberen.
Slide 9 - Quiz
Zelf een woordformule maken
Welke onderdelen horen waar te staan in een woordformule?