Thema 3 Formules, grafieken en vergelijkingen D-TOETS H2

PROGRAMMA
  • Check startklaar
  • Welkom
  • Planning
  • Investeer in jezelf-werk
  • Terugblik
  • Wat ga je leren? 
  • Instructie
  • Aan de slag: keuze
  • Evaluatie + reflectie
1 / 45
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

PROGRAMMA
  • Check startklaar
  • Welkom
  • Planning
  • Investeer in jezelf-werk
  • Terugblik
  • Wat ga je leren? 
  • Instructie
  • Aan de slag: keuze
  • Evaluatie + reflectie

Slide 1 - Slide

Be all you can be! 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

INVESTEER-IN-JEZELF-WERK

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

  • Eerste wiskundeles

  • Kennismaking wiskundeboek

  • Startgevoel bij wiskunde

  • In 6 stappen naar een voldoende voor wiskunde

Slide 10 - Slide

WAT HEB JE GELEERD?
En wat heb je onthouden?

Slide 11 - Slide

"Soep proeven"
Je hebt de lesstof nu geoefend.

Hoe proeft jouw soep?
Hoe ontwikkel jij je?

Hoe kun jij jouw soep nog lekkerder maken?

 

Slide 12 - Slide

D-TOETS
blz. 92 + 93

Slide 13 - Slide


  • Ik kan de variabelen in een woordformule aangeven.
  • Ik kan het begingetal in een woordformule aangeven.
  • Ik kan het stijg- en daalgetal in een woordformule 
  • aangeven.
variabelen
Zijn de woorden in de formule.
Staan aan het begin en aan het einde. 

begingetal
Staat altijd alleen naast de + of -.

stijggetal en daalgetal
Staan altijd naast de x en de variabele.



Schrijf de - ervoor ook op.
De + ervoor hoef je niet op te schrijven.

Slide 14 - Slide

  • Ik weet wat een lineair verband bij een woordformule
      betekent.
Bij een situatie met regelmaat hoort een lineair verband.
Bij een lineair verband kun je een woordformule maken. 

Fabiënne verdient elk uur €5,36
Dat is een regelmaat.
Er is een verband tussen het aantal uren dat ze werkt en haar inkomsten

Slide 15 - Slide

  • Ik kan de variabelen in een situatie aangeven.
  • Ik kan het stijg- en daalgetal in een situatie aangeven.
  • Ik kan het begingetal in een situatie aangeven
  • Ik kan een woordformule bij een situatie maken.
variabelen



stijggetal en daalgetal


begingetal


formule
hoogte (m) = 50 - 17 x tijd (minuten)

Zijn de woorden met een eenheid (bijvoorbeeld meters en minuten).
Schrijf eerst de variabele op die je kunt berekenen
en het = teken. De anderen met het x teken ervoor. 
Kijk wat er daalt of stijgt.
Staat meestal bij de woorden "per" of "elk
Kijk naar de beginsituatie. 

Slide 16 - Slide




Schrijf een woordformule op die bij dit verband hoort.
(typ met spaties)

Slide 17 - Open question

  • Ik weet wat een lineaire woorformule is.
Bij een tabel met regelmaat hoort een lineaire woordformule.





Slide 18 - Slide

Welke formule hoort bij de tabel? 




Een kwestie van invullen. 

Slide 19 - Slide


A
Formule 1 hoort bij de tabel.
B
Formule 2 hoort bij de tabel.
C
Formule 3 hoort bij de tabel.
D
Ik begrijp het nog niet.

Slide 20 - Quiz

Heb je hetzelfde opgeschreven? 

Slide 21 - Slide

Woordformule bij een tabel met een stijggetal
Woordformule bij een  tabel met een daalgetal

Slide 22 - Slide

Woordformule bij een  tabel met een daalgetal
Maak de woordformule bij de tabel. 

Slide 23 - Slide


Slide 24 - Open question



Een lineaire grafiek is een rechte lijn

Hierbij hoort een lineaire formule.
  • Ik weet wat een lineaire grafiek is.  

Slide 25 - Slide

  • Ik kan de juiste woordformule kiezen bij 
     een lineaire grafiek.
Zoek twee punten op de grafiek die je goed kunt aflezen. 
(0, 1500) en (2, 3000)

Slide 26 - Slide

Testopgave blz. 72

Bereken en geef dan aan welke formule bij de tabel hoort.

A
Formule 1 hoort bij de tabel.
B
Formule 2 hoort bij de tabel.
C
Ik begrijp het nog niet.

Slide 27 - Quiz

Heb je hetzelfde opgeschreven? 

Slide 28 - Slide

  • Ik kan een woordformule bij een lineaire grafiek
     maken.
Woordformule bij een stijgende grafiek.
Woordformule bij een dalende grafiek.

Slide 29 - Slide

  • Ik kan een woordformule bij een lineaire grafiek
     maken.
Woordformule bij een stijgende grafiek.

Slide 30 - Slide


Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide


Wat is het begingetal?
15

Wat is het stijggetal? 
3
- Zoek 2 punten op de grafiek die je goed kunt aflezen en maak een driehoek.
- In 10 weken komt er 30 kg bij. Dus in 1 week is dat 30 : 10 = 3 kg.
Schrijf de formule op.
gewicht in kg = 15 + 3 x leeftijd in weken

  • Ik kan het stijg- en daalgetal berekenen als 
  •  deze niet direct uit een grafiek af te lezen is. 

Slide 33 - Slide


Wat is het begingetal?
200

Wat is het stijggetal? 
3
-- Zoek 2 punten op de grafiek die je goed kunt aflezen en maak een driehoek.
- In 50 seconden gaat er 150 m af. Dus in 1 seconde is dat 150 : 50 = 3 m.
Schrijf de formule op.
hoogte in m = 200 - 3 x tijd in seconden

  • Ik kan het stijg- en daalgetal berekenen als 
  •  deze niet direct uit een grafiek af te lezen is. 

Slide 34 - Slide

De grafiek hoort bij het branden van een groene kaars. Bereken het stijggetal.

Schrijf de hele berekening op.
(zonder spaties)

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Slide

De grafiek hoort bij het branden van een groene kaars.

Maak de woordformule bij de grafiek.

Slide 37 - Open question

Slide 38 - Slide

Welke grafiek is het steilst?

Welke grafieken zijn even steil?

Welke grafieken hebben hetzelfde begingetal

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Goed onthouden!
Hoe steiler een grafiek hoe groter het stijggetal.

Even steil = hetzelfde stijggetal.

Hetzelfde beginpunt = hetzelfde begingetal

Slide 41 - Slide

Welke twee grafieken worden even steil?

Typ: nummer en nummer

Slide 42 - Open question

Welke twee grafieken krijgen hetzelfde beginpunt?

Typ: nummer en nummer

Slide 43 - Open question


Welke grafiek wordt het steilst?

Vul in: grafiek .... loopt het steilst.

Slide 44 - Open question

INVESTEER-IN-JEZELF-WERK

Slide 45 - Slide