Woordformules

Welkom 1A
Vandaag:
- 7.2 huiswerk nakijken + spullen controle
- Leerdoelen
- Beginnen aan 7.3 (+filmpje)
- Aan het werk
- Kahoot

1 / 35
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom 1A
Vandaag:
- 7.2 huiswerk nakijken + spullen controle
- Leerdoelen
- Beginnen aan 7.3 (+filmpje)
- Aan het werk
- Kahoot

Slide 1 - Slide

Nakijken 7.2

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn



Slide 6 - Slide

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 



Slide 7 - Slide

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 
Wat het begingetal in een woordformule is. 


Slide 8 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.




Slide 9 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 


Slide 10 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'


Slide 11 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      


Slide 12 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 =                                                      


Slide 13 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         


Slide 14 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         Let op de rekenvolgorde! 


Slide 15 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule



Slide 16 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         



Slide 17 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  



Slide 18 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal



Slide 19 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen


Slide 20 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. 


Slide 21 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. Hier is dat 'aantal uren' en 'verdiensten in €'.


Slide 22 - Slide

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 23 - Quiz

Variabelen
Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule



Slide 24 - Slide

Variabelen
Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule

'kosten in €' en 'aantal foto's' --> variabelen



Slide 25 - Slide

Variabelen
Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule

'kosten in €' en 'aantal foto's' --> variabelen

Variabelen: steeds iets anders. Dat klopt ook wel. Je vult bij het aantal foto's steeds een ander getal in. En dan krijg je ook steeds een ander bedrag voor de totale kosten in €.


Slide 26 - Slide

Woordformule:
lengte in cm = 55 + 3 · tijd in maanden

Wat zijn de twee variabelen van deze formule?
A
lengte in cm en tijd in maanden
B
lengte in cm en 55
C
55 en 3
D
3 en tijd in maanden

Slide 27 - Quiz


Van welke formule is het begingetal 55?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 28 - Quiz


Van welke formule is het daalgetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 29 - Quiz


Wat is het stijggetal van formule C?
A
+ 55
B
- 2
C
+ 70
D
+ 3

Slide 30 - Quiz


Welke twee variabelen zie je in formule A?
A
kosten in € tijd in dagen
B
temperatuur in ℃ tijd in minuten
C
verdiensten in € tijd in uren
D
lengte in cm tijd in maanden

Slide 31 - Quiz

Formule D: stel aantal maanden is 12
Wat is de lengte?
A
55
B
3
C
91
D
70

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video

Let's work!
Maken: 20/21/25/26/29/30
blz 56/59/60/61

Klaar? Kom nakijken.

Iedereen klaar? Dan doen we een Kahoot!

Slide 34 - Slide

Kahoot
Kahoot

Slide 35 - Slide