This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Er zijn allerlei verbanden tussen zinnen en alinea’s. Vaak wordt een verband aangegeven door een signaalwoord of een groepje signaalwoorden. Als je geen signaalwoord ziet, moet je goed naar de inhoud kijken.
Slide 2 - Slide
Signaalwoorden - tekstverband
opsomming
voorbeeld
tegenstelling
Slide 3 - Slide
nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl
Slide 4 - Link
Deze organisatie zet projecten om zwerfafval op te ruimen op een rij. Ook zoeken de medewerkers vrijwilligers voor de acties. Wat is het signaalwoord voor uitspraak - opsomming?
A
Deze organisatie
B
om
C
op een rij
D
ook
Slide 5 - Quiz
Wat is het signaalwoord in deze zin? 'Het is verder geen fijn zomergevoel als er overal troep ligt.’
Slide 6 - Open question
Opsomming
Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.
Je herkent een opsommend verband aan signaalwoorden als: ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste, ten tweede.
Slide 7 - Slide
Opsommend tekstverband herken je aan de volgende signaalwoorden:
A
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook nog, bovendien.
B
Eerst, vroeger, later, nu, vervolgens, nadat, etc.
C
Hoewel, echter, maar, daarentegen, ondanks.
D
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou.
Slide 8 - Quiz
Een opsommend tekstverband =
A
Die een tegenstelling laten zien
B
Een tekstverband op tijdvolgorde
C
Zaken die opeenvolgend genoemd worden
D
Tekstverband die uitleg geeft.
Slide 9 - Quiz
Een opsommend tekstverband =
A
Die een tegenstelling laten zien
B
Een tekstverband op tijdvolgorde
C
Zaken die opeenvolgend genoemd worden
D
Tekstverband die uitleg geeft.
Slide 10 - Quiz
Tegenstelling
Na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegenovergestelde beweerd.
Je herkent een tegenstellend verband aan signaalwoorden als: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover.
Slide 11 - Slide
Wat is geen tegenstellend tekstverband?
A
maar
B
ook
C
echter
D
daarentegen
Slide 12 - Quiz
Tegenstellend tekstverband
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor
Slide 13 - Quiz
voorbeeld
Een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden.
Je herkent een voorbeeld aan signaalwoorden als: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo.
Slide 14 - Slide
Tekstverband: VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo
Slide 15 - Quiz
Tekstverband: Voorbeeld
A
kortom
B
als voorbeeld
C
met dat doel
D
daarentegen
Slide 16 - Quiz
Het slot van een tekst bestaat meestal uit:
A
3 alinea's
B
1 alinea
C
2 alinea's
D
0 alinea's
Slide 17 - Quiz
Wat staat er vooral in het slot van de tekst?
A
Een blik op de toekomst
B
Een samenvatting van de hele tekst
C
Een wens van de schrijver
D
Een blik op het verleden
Slide 18 - Quiz
Wat is niet waar over een slot van een tekst?
A
Niet elke tekst heeft een slot.
B
Hier vind je het onderwerp vaak.
C
Er staat vaak een conclusie, samenvatting, vraag of prikkelende stelling in.