1. Waar gaat de tekst over? Wat weet je daar al van?
Welk beeld krijg je daarbij?
2. Lees de examenopdracht. Welke moeilijke woorden begrijp je nog niet?
Herhaal in je hoofd wat je moet doen voor de examenopdracht.
Schrijf de streepjes van het schrijfschema bij de examenopdracht.
3. Bepaal welke kopjes bij de inleiding, het middenstuk en het slot horen.
4. Vul de antwoorden in bij de streepjes van het schrijfschema.
5. Schrijf de tekst.
6. Controleer je tekst. Heb je alle informatie in je tekst staan? Alle schrijffouten verbeterd?
7. Lever de tekst in.