This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
H4 Elektriciteit
Herhaling H4.1 t/m H4.3
Slide 1 - Slide
Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Het zijn isolatoren. Welke twee stoffen zijn isolatoren?
A
Aluminium en Lood
B
Aluminium en Rubber
C
Glas en Rubber
D
Glas en Lood
Slide 2 - Quiz
Sommige stoffen geleiden elektriciteit goed. Dit noem je geleiders. Welke twee stoffen zijn geleiders?
A
Goud en Hout
B
Goud en Koolstof
C
Lucht en Papier
D
Hout en Papier
Slide 3 - Quiz
In het figuur zie je de binnenkant van een stekker. Welke drie onderdelen moeten van isolerend materiaal gemaakt worden?
A
Onderdelen 1,2 en 3
B
Onderdelen 4,5 en 6
C
Onderdelen 2,4 en 5
D
Onderdelen 1,3 en 6
Slide 4 - Quiz
Elk onderdeel van een stroomkring heeft een eigen functie. Wat is de functie van de batterij? De batterij:
A
levert de elektrische energie.
B
meet de elektrische energie in de stroomkring.
C
vervoert de elektrische energie.
D
zet de elektrische energie om in warmte.
Slide 5 - Quiz
Wat is de eenheid voor de stroomsterkte?
A
Ampère (A)
B
Volt (V)
C
Watt (W)
Slide 6 - Quiz
In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig. Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?
A
Accu
B
Lampje
C
Schakelaar
D
Stroomdraad
Slide 7 - Quiz
Vier batterijen van 6 V worden in serie geschakeld.
Deze combinatie levert een spanning van:
A
1,5 V
B
6 V
C
12 V
D
24 V
Slide 8 - Quiz
Mika heeft een fietslampje van 3 V. Hij sluit het aan op een spanning van 12 V.
Wat zal er gebeuren?
A
Het lampje zal fel branden.
B
Het lampje zal doorbranden.
C
Het lampje zal niet branden.
D
Het lampje zal zwak branden.
Slide 9 - Quiz
Welke uitspraak over parallelschakelingen is waar?
In een parallelschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
komen geen vertakkingen voor.
C
is de stroomsterkte altijd overal even groot.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.
Slide 10 - Quiz
In het figuur zie je twee schakelingen.
Welke uitspraak over deze schakelingen is juist?
A
Het zijn allebei parallelschakelingen
B
Het zijn allebei serieschakelingen.
C
Schakeling 1 is een parallelschakeling en 2 is een serieschakeling.
D
Schakeling 1 is een serieschakeling en 2 is een parallelschakeling
Slide 11 - Quiz
In het figuur zie je een schakeling met drie lampjes. Carlo draait lampje 2 los.
Wat gebeurt er met de andere twee lampjes?
A
Lampje 1 gaat uit en lampje 3 blijft branden.
B
Lampje 1 blijft branden en lampje 3 gaat uit.
C
Lampje 1 en 3 blijven allebei branden
D
Lampje 1 en 3 gaan allebei uit.
Slide 12 - Quiz
In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. In het figuur zie je vijf symbolen. Welk symbool gebruik je voor een spanningsmeter?
A
Symbool 2
B
Symbool 3
C
Symbool 4
D
Symbool 5
Slide 13 - Quiz
Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte. Hier staan vier uitspraken daarover. Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang
B
Als je de stroom uitschakelt, is de spanning ook verdwenen
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd
Slide 14 - Quiz
Bij sommige apparaten is het vermogen niet altijd hetzelfde. In de tabel staat informatie over vier apparaten. Welke apparaten hebben een wisselend vermogen?
A
1 en 2
B
3 en 4
C
2 en 3
D
1 en 3
Slide 15 - Quiz
In het snoer van een magnetron zitten twee koperen draden
Waarom zijn deze draden gemaakt van koper en niet van kunststof?
Slide 16 - Open question
In het snoer van een magnetron zitten twee koperen draden
Leg uit waarom beide koperdraden in het snoer omhuld zijn met kunststof
Slide 17 - Open question
In het figuur zie je een schakelschema. Je wilt de stroom meten die door alle lampjes gaat. Op welke plek(ken) kun je de stroommeter daarvoor plaatsen? Licht je antwoord toe.
Slide 18 - Open question
Op een verlengsnoer staat dat er maximaal 1,0 A door het snoer mag gaan. Marijke wil op dat verlengsnoer de volgende apparaten aansluiten: – een televisie (540 mA); – een dvd-speler (350 mA); – een computer (125 mA); – een bureaulamp (250 mA). Mag Marijke al deze apparaten tegelijk op het verlengsnoer aansluiten en laten werken? Licht je antwoord toe met een berekening.
Slide 19 - Open question
In het figuur zie je een fietsdynamo waarop twee lampjes zijn aangesloten. A) Wat voor soortschakeling is dit? Serie of Parrallel? Licht je antwoord toe B) Is dit de beste manier om de verlichting op een fiets aan te sluiten? Licht je antwoord toe
Slide 20 - Open question
Reken het vermogen van a,b,c en d uit met behulp van de volgende gegevens:
Slide 21 - Open question
Bij een proef meet Larissa de spanning en de stroomsterkte door verschillende apparaten. Haar meetresultaten zie je in tabel 2. Bij welke proef wordt de meeste energie vervoerd? Licht je antwoord toe
Slide 22 - Open question
Jeroen maakt een schakeling met een platte batterij en vier lampjes. De lampjes schakelt hij parallel. Hij wil twee schakelaars in de schakeling opnemen. – Schakelaar 1 is de hoofdschakelaar die alle lampjes aan en uit moet kunnen zetten. – Schakelaar 2 moet twee lampjes uit kunnen zetten als schakelaar 1 in de aan-stand staat. Teken een schakelschema waarin je duidelijk aangeeft waar Jeroen de schakelaars 1 en 2 moet plaatsen
Slide 23 - Open question
Ben je klaar?
NIET JE MICROFOON AANZETTEN!
Laat het weten in de teams chat dan kan ik zien of je het hebt ingeleverd!