Disk thema 4 Wonen - dag 5

Thema 3  - wonen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
ISKVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 3  - wonen

Slide 1 - Slide

de kleur
  • Rood, blauw en groen zijn kleuren.
  • de kleur - de kleuren
  • zin: Een tomaat heeft een rode kleur
34

Slide 2 - Slide

laten
  • > niet doen
  •  werkwoord
  • zin: Laat dat maar liggen. Het is niet van jou!
  • > zal het gaan doen
  • zin: Ik zal je laten zien hoe je deze som moet maken.
35

Slide 3 - Slide

liggen
  • niet staan of zitten
  • werkwoord
  • zin: Ik lig op de bank.
  • zin: De boeken liggen op tafel.
  • zin: Wat ligt daar op de vloer?
36

Slide 4 - Slide

lopen
  • Je benen gebruiken om vooruit te komen.
  • werkwoord
  • zin: Ik loop naar de supermarkt.
  • zin: Wij lopen naar de sporthal. 
37

Slide 5 - Slide

met
  • samen met iets of iemand.
  • zin: Ik wil graag een patatje met, alstublieft!
  • zin: Ik ga met mijn vriend naar het zwembad. 
38

Slide 6 - Slide

naast
  • aan de zijkant van iets of iemand
  • zin:  De kat zit naast de mand.
  • zin: Ik zit naast mijn vriend.
39

Slide 7 - Slide

netjes
  • geen rommel
  • opgeruimd
  • orde
  • mooi
  • zin: De boeken staan netjes in de kast. 
  • zin: Wat zie jij er netjes uit!
40

Slide 8 - Slide

niet
  • niet < > wel
  • ontkennen
  • geen
  • zin: Ik ga niet naar huis.
  • zin: Doe dat maar niet.
  • zin: Ik kan niet komen. Ik heb een andere afspraak. 
41

Slide 9 - Slide

Wat is jou lievelingskleur?

Slide 10 - Open question

Dag 5
34
Wat hoort er bij laten?
laten
laaten

Slide 11 - Drag question

Maak een zin met:
werkwoord: laten
Dag 5
34

Slide 12 - Open question

A- Hij laat de bal vallen.
B - Jij laten het eten staan.
C - Ik laat mijn fiets thuis.
D - Wij laaten geen mensen binnen.
Dag 5
34
A
A - goed B - goed C - goed D - fout
B
A - fout B - goed C - goed D - goed
C
A - goed B - fout C - goed D - goed
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 13 - Quiz

A - Ik lig overal te slapen
B -Hij ligt overal onder de stoelen.
C - Ligt jij in je eigen bed?
D - Zij liggen nooit op straat.
Dag 5
35
A
A - goed B - goed C - fout D - fout
B
A - goed B - goed C - fout D - goed
C
A - goed B - goed C - goed D - fout
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 14 - Quiz

A - Netjes = schoon en opgeruimd.
B - Netjes = goede manieren hebben.
C - Netjes = iemand bedanken.
D - Netjes = mijn kamer opruimen.
Dag 5
39
A
A - waar B - waar C - waar D - niet waar
B
A - waar B - waar C - niet waar D - waar
C
A - waar B - waar C - waar D - waar
D
A - waar B - niet waar C - waar D - waar

Slide 15 - Quiz