Dag 5

Thema 3  - wonen - dag 5
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Thema 3  - wonen - dag 5

Slide 1 - Slide

de kerk
  • een gebouw waar mensen samen komen om te geloven.
  • de kerk - de kerken
  • zin: Op zondag ga ik naar de kerk.
30

Slide 2 - Slide

de keuken
  • De keuken is een plek in huis waar je eten kook.
  • de keuken - de keukens
  • zin: In de keuken staan een koelkast, een fornuis en een magnetron. 
31

Slide 3 - Slide

de kilometer
  • Een kilometer is hetzelfde als 1000 meter. Kilometer = km
  • Kilo = 1000
  • zin: De afstand tussen de school en het station is 3 kilometer
32

Slide 4 - Slide

klein
  • niet groot
  • klein - kleiner - kleinst
  • zin: Een muis is een klein dier. 
  • zin: Ik ben kleiner dan mijn broer.
33

Slide 5 - Slide

de kleur
  • Rood, blauw en groen zijn kleuren.
  • de kleur - de kleuren
  • zin: Een tomaat heeft een rode kleur
34

Slide 6 - Slide

laten
  • > niet doen
  •  werkwoord
  • zin: Laat dat maar liggen. Het is niet van jou!
  • > zal het gaan doen
  • zin: Ik zal je laten zien hoe je deze som moet maken.
35

Slide 7 - Slide

liggen
  • niet staan of zitten
  • werkwoord
  • zin: Ik lig op de bank.
  • zin: De boeken liggen op tafel.
  • zin: Wat ligt daar op de vloer?
36

Slide 8 - Slide

Zoek een afbeelding van een kerk.
Dag 4
29

Slide 9 - Open question

In mijn ............. kook ik ............... en dan
eet ik het op ............ tafel in de ............
Dag 4
27-30
A
keuken - eten - aan - kamer
B
keuken - eten - aan - keuken
C
kamer - eten - aan - kamer
D
keuken - eten - op - kamer

Slide 10 - Quiz

A - Een kilometer tomaten.
B - Een kilometer lopen.
C - Een kilometer is 1000 meter.
D - Een kilometer is zwaar.
Dag 4
31
A
A - fout B - goed C - fout D - fout
B
A - fout B - goed C - goed D - fout
C
A - goed B - goed C - goed D - fout
D
A - fout B - goed C - goed D - goed

Slide 11 - Quiz

Dag 4
32
Wat is klein?

Slide 12 - Mind map


Ik ............ met mijn ......... en ........
een ..........
4
A
luister - oren - hoor - geluid
B
horen - oren - hoor - geluid
C
luister - oren - hoor - kerk
D
horen - oren - luister - geluid

Slide 13 - Quiz

Wat is jou lievelingskleur?

Slide 14 - Open question

Dag 5
34
Wat hoort er bij laten?
laten
laaten

Slide 15 - Drag question

Maak een zin met:
werkwoord: laten
Dag 5
34

Slide 16 - Open question

A- Hij laat de bal vallen.
B - Jij laten het eten staan.
C - Ik laat mijn fiets thuis.
D - Wij laaten geen mensen binnen.
Dag 5
34
A
A - goed B - goed C - goed D - fout
B
A - fout B - goed C - goed D - goed
C
A - goed B - fout C - goed D - goed
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 17 - Quiz

A - Ik lig overal te slapen
B -Hij ligt overal onder de stoelen.
C - Ligt jij in je eigen bed?
D - Zij liggen nooit op straat.
Dag 5
35
A
A - goed B - goed C - fout D - fout
B
A - goed B - goed C - fout D - goed
C
A - goed B - goed C - goed D - fout
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 18 - Quiz