Hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3

1 / 24
next
Slide 1: Video
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Waar staat BNP voor?
A
Binnenlands nationaal product
B
Bruto nationaal product
C
Bruto nederlands product
D
Bruto nationaal prijzen

Slide 2 - Quiz

Wat betekent het BNP?
A
Het totale inkomen van een heel land
B
Inkomen van 1 persoon
C
Inkomen van een gezin
D
Inkomen van de regering

Slide 3 - Quiz

Koopkracht 
Het leven in Nederland is duur 
Het leven in Gambia is wat goedkoper

In Gambia zou je heel veel fruit kunnen kopen voor 20 euro
In Nederland kom je met een paar stukken fruit al aan 20 euro 

Slide 4 - Slide

Welke basisbehoefte mist er?
voedsel-gezondheidszorg-huisvesting-......
A
medicijnen
B
telefoon
C
geld
D
onderwijs

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Cijfers Gambia
- gemiddeld 4 kinderen per vrouw
- 1 arts voor 15.000 patiënten
- hoog zuigelingensterfte: 62 ‰
- Lage levensverwachting: 65 jaar 

Slide 7 - Slide

Welke vorm heeft deze bevolkingsdiagram?
A
Urn
B
Granaat
C
Piramide
D
Cirkel

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Als het ontwikkelingspeil van een land hoog is dan....
A
Is het land arm
B
Is het land rijk

Slide 10 - Quiz

wat kan ik meten met het bruto nationaal product?
A
Inkomen van 1 persoon
B
Inkomen van een gezin
C
Inkomen van Europa
D
Inkomen van een land

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de vier basisbehoeften?

Slide 12 - Open question

Er zijn drie soorten sectoren waarin je kan werken....
We lopen ze met elkaar langs!

Slide 13 - Slide

Bij wie uit de klas werken één van je ouders of beide ouders in de landbouw?
Ja
Nee

Slide 14 - Poll

Landbouw= PRIMAIRE sector
Je werkt met producten die rechtstreeks uit de natuur worden gehaald.

voorbeelden:
boer, visser, olie uit de grond halen (mijnbouw)

Slide 15 - Slide

Bij wie uit de klas werken één van je ouders of beide ouders in de industrie?
Ja
Nee

Slide 16 - Poll

Industrie= SECUNDAIRE sector
Als je werkt in de industrie- sector dan maak jij producten van de spullen uit de landbouwsector.

Voorbeelden:
Werken in een fabriek, bouwbedrijven, 

Slide 17 - Slide

Bij wie uit de klas werken één van je ouders of beide ouders in de dienstensector?
Ja
Nee

Slide 18 - Poll

Diensten= TERTAIRE SECTOR
Als je werkt in deze sector doe jij een dienst voor iemand anders. 

Voorbeelden:
Werken in een supermarkt, docent, kapper, werken in een ziekenhuis, op kantoor, advocaat, bank 

Slide 19 - Slide

Wat betekent producten importeren?
A
Importeren= producten uit het buitenland halen
B
Importeren=producten naar het buitenland brengen

Slide 20 - Quiz

Wat betekent producten exporteren?
A
exporteren= producten naar het buitenland brengen
B
exporteren= producten uit het buiteland halen

Slide 21 - Quiz

Wat is infrastructuur?

Slide 22 - Open question

Wat is geen infrastructuur?
A
Hotel
B
Wegen
C
Vliegveld
D
Internetverbinding

Slide 23 - Quiz

Wat is geen infrastructuur?
A
kantoren
B
spoorlijnen
C
riolering
D
internetverbinding

Slide 24 - Quiz