Hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3

Welkom!
Open je laptop en ga naar de LessonUp
We gaan starten als iedereen er klaar voor zit!
Wat ligt er nog meer op je tafel? Leerboek 44-45
Werkboek 47
Verplichte aantekening!! 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Open je laptop en ga naar de LessonUp
We gaan starten als iedereen er klaar voor zit!
Wat ligt er nog meer op je tafel? Leerboek 44-45
Werkboek 47
Verplichte aantekening!! 

Slide 1 - Slide

Herhaling vorige les.....

Slide 2 - Slide

Waar staat BNP voor?
A
Binnenlands nationaal product
B
Bruto nationaal product
C
Bruto nederlands product
D
Bruto nationaal prijzen

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het BNP?
A
Het totale inkomen van een heel land
B
Inkomen van 1 persoon
C
Inkomen van een gezin
D
Inkomen van de regering

Slide 4 - Quiz

Waar zou het leven goedkoper zijn voor ons?
A
Nederland
B
Gambia

Slide 5 - Quiz

Koopkracht 
Het leven in Nederland is duur 
Het leven in Gambia is wat goedkoper

In Gambia zou je heel veel fruit kunnen kopen voor 20 euro
In Nederland kom je met een paar stukken fruit al aan 20 euro 

Slide 6 - Slide

Welke basisbehoefte mist er?
voedsel-gezondheidszorg-huisvesting-......
A
medicijnen
B
telefoon
C
geld
D
onderwijs

Slide 7 - Quiz

Gokje.... Hoeveel inwoners heeft Nederland?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Dit getal noemen wij een absoluut getal!

Slide 10 - Slide

Bij aardrijkskunde praten wij ook over ....
Percentage / promille 
--> % of ‰

Dit noemen we dan relatieve cijfers 


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Cijfers Gambia
- gemiddeld 4 kinderen per vrouw
- 1 arts voor 15.000 patiënten
- hoog zuigelingensterfte: 62 ‰
- Lage levensverwachting: 65 jaar 

Slide 13 - Slide

Welke vorm heeft deze bevolkingsdiagram?
A
Urn
B
Granaat
C
Piramide
D
Cirkel

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Als het ontwikkelingspeil van een land hoog is dan....
A
Is het land arm
B
Is het land rijk

Slide 16 - Quiz

Er zijn 4 bevolkingskenmerken
1. Demografische kenmerken --> leeftijden, aantallen
2. Sociaal cultureel --> taal, gewoontes, godsdienst
3. Economisch --> werk en inkomen
4. Politiek --> wetten, regels en bestuur 

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
Stap 1: Je maakt opdracht 1 tot en met 3a van paragraaf 3.3
Dit is ook je huiswerk voor: 30 januari, 2de lesuur

Stap 2: Je gaat via topografieindeklas.nl of topomania --> cito 100 Nederland de topografie oefenen voor de SO!

Slide 18 - Slide

Welkom! 
- Pak je laptop erbij en open LessonUp
- Op jouw tafel ligt:
leerboek, werkboek, basisboek

Slide 19 - Slide

Planning voor deze les:
1. Herhaling van de vorige les

2. Nieuwe uitleg pr 3 (ook gelijk de laatste uitleg van pr 3 :) ) 

3. Opdrachten afmaken pr 3 

Slide 20 - Slide

wat kan ik meten met het bruto nationaal product?
A
Inkomen van 1 persoon
B
Inkomen van een gezin
C
Inkomen van Europa
D
Inkomen van een land

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de vier basisbehoeften?

Slide 22 - Open question

In Gambia is er een zuigelingensterftecijfer van 62 ‰.
Als we praten over zulke cijfers noemen we dat:
A
Absolute cijfers
B
Relatieve cijfers

Slide 23 - Quiz

Er zijn drie soorten sectoren waarin je kan werken....
We lopen ze met elkaar langs!

Slide 24 - Slide

Bij wie uit de klas werken één van je ouders of beide ouders in de landbouw?
Ja
Nee

Slide 25 - Poll

Landbouw= PRIMAIRE sector
Je werkt met producten die rechtstreeks uit de natuur worden gehaald.

voorbeelden:
boer, visser, olie uit de grond halen (mijnbouw)

Slide 26 - Slide

Bij wie uit de klas werken één van je ouders of beide ouders in de industrie?
Ja
Nee

Slide 27 - Poll

Industrie= SECUNDAIRE sector
Als je werkt in de industrie- sector dan maak jij producten van de spullen uit de landbouwsector.

Voorbeelden:
Werken in een fabriek, bouwbedrijven, 

Slide 28 - Slide

Bij wie uit de klas werken één van je ouders of beide ouders in de dienstensector?
Ja
Nee

Slide 29 - Poll

Diensten= TERTAIRE SECTOR
Als je werkt in deze sector doe jij een dienst voor iemand anders. 

Voorbeelden:
Werken in een supermarkt, docent, kapper, werken in een ziekenhuis, op kantoor, advocaat, bank 

Slide 30 - Slide

Wat betekent producten importeren?
A
Importeren= producten uit het buitenland halen
B
Importeren=producten naar het buitenland brengen

Slide 31 - Quiz

Wat betekent producten exporteren?
A
exporteren= producten naar het buitenland brengen
B
exporteren= producten uit het buiteland halen

Slide 32 - Quiz

Opdracht 15 minuten
1. Pak het basisboek erbij.
2. In stilte lees je basisboeknummers B174 en B210.
3. Na het lezen geef je antwoorden op de vragen.
4. Als iedereen klaar is bespreken we de antwoorden


Slide 33 - Slide

Aan de slag!
Deze opdrachten van paragraaf 3.3 heb je op 5 februari, het 5de lesuur af:
1,2, 3, 5ab, 7, 8 en 9 

Let op!
5 februari heb je ook de topo SO.


Slide 34 - Slide