1hv

Welkom!

Je les gaat zo beginnen. Volg alvast de instructies hiernaast als je binnenkomt. 
Camera aan
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom!

Je les gaat zo beginnen. Volg alvast de instructies hiernaast als je binnenkomt. 
Camera aan

Slide 1 - Slide

Welkom bij de les grammatica woordsoorten

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Lesdoelen.
  • Theorie herhalen.
  • Huiswerk nakijken.
  • Oefenen.
  • Aan de slag. 

Slide 3 - Slide

Aan het einde van de les kan ik...
  • het persoonlijk voornaamwoord in een zin herkennen en benoemen.
  • de tot nu toe geleerde woordsoorten uit een zin halen. 

Slide 4 - Slide

Welke woordsoorten ken je al?
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
voorzetsel
persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Lidwoord
  • De
  • Het 
  • Een

Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Je kan er de, het, en een voor zetten. 
  • Je gebruikt ze voor mensen, dieren, planten en dingen. 
  • Van de meeste zelfstandige naamwoorden kan je een meervoudsvorm of een verkleinwoord maken. 
  • Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Het geeft een kenmerk of eigenschap van zelfstandige naamwoorden.  
  • Het bijvoeglijk naamwoord kan zowel voor als achter het zelfstandig naamwoord staan. 
De rode auto.
De auto is rood.

Slide 8 - Slide

Hulpwerkwoord
Er zijn werkwoorden die minder belangrijk zijn dan het zelfstandig werkwoord. Deze werkwoorden noemen wij hulpwerkwoorden. 

Slide 9 - Slide

Zelfstandig werkwoord
De werkwoordsvorm die de handeling in de zin aangeeft.
Ze kunnen zelfstandig, zonder ondersteuning van andere werkwoorden, in de zin voorkomen.

Slide 10 - Slide

Voorzetsel
  • Het zijn woordsoorten die je voor de voor de volgende woorden kan zetten:
  1. de kamer
  2. het feest
  3. het bureau

Slide 11 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
  • Verwijzen naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 
  • Onderwerpsvorm en voorwerpsvorm.
  • Zie bladzijde 179. 

Slide 12 - Slide

Huiswerk
Maken opdracht 12 op bladzijde 281.

Slide 13 - Slide