a2c 27-3-25

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Aujourd'hui on va...

Faire un quiz

Se préparer à l'examen

Aan het einde van deze les ben je voorbereid op de toets en kun je geschreven vragen beantwoorden.

Est-ce que j'ai ...

Mon ordinateur?

Mon livre B?

Un cahier?

Un stylo?

Kies het juiste woord en vertaal:
Tu vas (répondre à/oser) mon message?

Kies het juiste woord en vertaal:
(la nausée/la cuillère) est insupportable, je vais vomir!

Welk woord past in de zin?
Aïe! J'ai mal à ......

1. l'orthodontiste
2. la solution
3. l'hôpital
4. la langue

Vous toussez beaucoup! Vous êtes ..... malade!

1. en forme
2. probablement
3. cogné
4. par précaution

Vertaal:
Hij wacht.

1. Il attend
2. Il entende
3. Il attends
4. Il entend

Vertaal:
Zij heeft het boek ingeleverd.

1. Elle a rendue le livre.
2. Elle est rendue le livre.
3. Elle a rendu le livre.
4. Elle a rendé le livre.

Vertaal:
Ik sta vroeg op.

1. Je te lève tôt.
2. Je me lèves tôt.
3. Je lève tôt.
4. Je me lève tôt.

Jullie hebben je vergist.

1. Vous s'êtes trompées.
2. Vous vous êtes trompés.
3. Vous vous avez trompues.
4. Vous vous avez trompés.

Vervoeg in de présent: Ils ..... (aller)
Vul alleen het werkwoord in.

Vervoeg in de passé composé:
Elle ..... (aller)
Vul alleen de werkwoorden in.

Vertaal (en vergeet de punt niet):
Ik heb pijn aan mijn oren.

Vertaal (en vergeet de punt niet):
Ik heb pijn aan mijn neus.

Maak de zin ontkennend:
Il éternue tout le temps. (pas)

Maak de zin ontkennend:
Nous sommes allés chez le médecin. (jamais)

Wat kun je doen?

- Oefentoets maken

- Zinnen maken en zelf nakijken of door mij laten controleren.

- Grammaire extra: p. 47-49

- Woordjes leren.