1. Het werkwoord “zijn” kan voorkomen als
zelfstandig werkwoord:
vb. Mijn zusjes zijn thuis. Onze kat is bij de buren.
Hier betekent “zijn”: ergens zijn (plaats).
2. Het werkwoord “zijn” kan bovendien voorkomen als hulpwerkwoord:
vb. Mijn zusjes zijn thuis gekomen. (Toestand beschrijven)
3. Het werkwoord “zijn” kan ook voorkomen als
koppelwerkwoord:
Als het werkwoord “zijn” een koppelwerkwoord is, betekent het altijd “
iets zijn”.
vb: Zij is moe. Jullie zijn brugpiepers. De fiim is spannend.