1. La hora

¡Hola!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with text slides.

Items in this lesson

¡Hola!

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer?

  • Toets bespreken
  • Leerdoel módulo 5
  • ¡A trabajar!
  • Explicación 'la hora'
  • Los deberes

Slide 2 - Slide

Toets bespreken
  • Werkwoorden met klinkerwisseling > geen klinkerwisseling bij nosotros en vosotros
  • Kijk bij klinkerwisselingen goed welke klinker er veranderd dient te worden. 
  • me/te/le/nos/os/les + gustar/encantar/doler (altijd bij woorden opschrijven!)
  • Als voorgerecht = de primero ... / de voorgerechten = las entradas 
  • een halve liter (Opdracht I vraag 5) medio litro (dus niet: un medio litro)
  • Wanneer je vraagt hoeveel iets kost: ¿Cuánto cuesta(n)? 
  • Wanneer je vraagt hoeveel iets in totaal kost: ¿Cuánto es?


¿Preguntas?

Slide 3 - Slide

Leerdoel



  • Woordenschat (o.a. dagen, schoolvakken, dagelijkse activiteiten)
  • Kloktijden
  • Werkwoorden met een klinkerwisseling (herhaling)
  • Wederkerende werkwoorden
  • Nieuwe onregelmatige werkwoorden 
  • Het Spaanse schoolsysteem 
Aan het einde van deze periode kan ik praten over mijn dagelijkse handelingen. 
NIEUW!
In de module op pagina 9 is al toegevoegd wat de stof voor de toetsweek is. Zo kan je je nog beter voorbereiden. 

Slide 4 - Slide

Módulo 5 - Un día de mi vida
Zet de nieuwe module in je boeken app op de iPad. 
Je vindt de module in magister bij studiewijzers. 
(via Spaans leerjaar 2 domein)

Stop vervolgens de nieuwe 
'Lista de vocabulario' in je leefboek.

Slide 5 - Slide

Página sesenta y cuatro
Libro del alumno


Haz los ejercicios 1 y 2 


Vul vervolgens woordenlijst 1.2 + 1.3 in

Slide 6 - Slide

1.2 Las partes del día
español
holandés
todos los días
elke dag
por la mañana
in de ochtend / s’ ochtends
por la tarde
in de middag / s’ middags
por la noche
in de avond / s’ avonds

Slide 7 - Slide

desayunar
ontbijten
el desayuno
het ontbijt
comer
(middag)eten
la comida
het eten
cenar
dineren
la cena
het diner/avondeten
estudiar
leren / studeren
hacer deporte
sporten
hacer los deberes
huiswerk maken
hacer la cama
bed opmaken
despertarse
wakker worden
levantarse
opstaan
acostarse (ue)
naar bed gaan
vestirse
zich aankleden
ducharse
zich douchen
salir con amigos
uitgaan met vrienden
quedar con
afspreken met
¿Con quién?
met wie?
¿Cuándo?
wanneer?
1.3
Acciones habituales

Slide 8 - Slide

Página sesenta y seis
Libro del alumno


Haz los ejercicios 1 y 2

¿Listo? 
Stel deze vragen nu aan een klasgenoot. Geef in het Spaans antwoord.


Slide 9 - Slide

La hora
Al klaar?

Bestudeer alvast hoe de kloktijden werken in het Spaans. Maak aantekeningen.

  Later volgt klassikale uitleg. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

precies / exact
kwart over
half
kwart voor

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Let op:
Son las dos = Het is twee uur
A las dos = Om twee uur

¿Qué hora es? - Son las tres.         
Hoe laat is het? - Het is drie uur.

A qué hora vamos al cine? - A las diez.
Om hoe laat gaan we naar de bios? - Om tien uur.
Leer dit verschil goed!
VOORBEELD!

Slide 20 - Slide

Vul woordenlijst 1.4 in
Beantwoord de volgende vragen in je schrift (maak hele zinnen):
1. Wanneer zeg je “es la” en wanneer “son las”?
2. Wat is het verschil tussen “a las dos” en “son las dos?”
3. Vertaal: Hoe laat ontbijt je?
4. Vertaal: Hoe laat eet je ?
5. Vertaal: Hoe laat dineer je?
6. Vertaal: Hoe laat studeer je?
• Stel deze vragen nu aan een klasgenoot.
Geef elkaar antwoord in het Spaans.

Slide 21 - Slide

español
holandés
¿Qué hora es?
Hoe laat is het?
¿Tiene hora?
Weet u hoe laat het is?
Es la una
Het is 1 uur
Son las dos (en punto)
Het is 2 uur (precies)
Son las tres y cinco
Het is 5 over 3 (3:05)
Son las cuatro y cuarto
Het is kwart over 4 (4:15)
Son las cinco y veinte
Het is 10 voor half 6 (5:20)
Son las seis y media
Het is half 7
Son las siete menos veinticinco
Het is 5 over half 6 (6:35)
Son las ocho menos cuarto
Het is kwart voor 8 (7:45)
Son las nueve menos diez
Het is 10 voor 9 (8:50)
¿A qué hora?
(om) hoe laat?
A la/las…..
Om……
1.4

Slide 22 - Slide

Las respuestas
1. [es] bij 13:00 of 1:00 en [son] bij alle andere gevallen.
2. “A las dos” betekent “om 2 uur” en “son las dos” betekent “het is 2 uur”.
3. ¿A qué hora desayunas?
4. ¿A qué hora comes?
5. ¿A qué hora cenas?
6. ¿A qué hora estudias?

Slide 23 - Slide

Libro del alumno
página sesenta y 

Haz los ejercicios 3 y 4

Slide 24 - Slide

Libro de ejercicios
página veintisiete

Slide 25 - Slide

Libro de ejercicios
página veintiocho

Slide 26 - Slide

Las respuestas
• Pagina 67, opdracht 3 (LA)
A: Es la una menos veinte, B: Son las seis (en punto), C: es la una menos cinco, D: Son las siete y cinco.


• Pagina 67, opdracht 4 (LA)
A: hora, cuarto, B: noche, media, C: la, menos.


• Opdracht 4.8 (LE)
A: Son las doce y cuarto, B: Son las cuatro menos veinte, C: Son las cinco y veinticinco, D: Son las nueve menos veinticinco, E: Es la una y media, F: Son las once y cinco.









Slide 27 - Slide

Las respuestas 4.11
Por la mañana:
A: son las ocho y veinte
C: Son las nueve y cuarto
F: Son las once y media
I: Son las seis y media
Por la tarde
B: Son las tres menos cuarto
G: Son las cinco menos diez
H: Son las ocho
K: Son las tres y cinco.
Por la noche
D. Son las once menos veinte
F. Son las once y media
J. Son las diez menos cuarto

Slide 28 - Slide