1. La hora

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

¡Hola!

¿Qué vamos a hacer?

• Leerdoel módulo 5
  
• ¡A trabajar!
  
• Explicación 'la hora'
• Los deberes

Toets bespreken

• Werkwoorden met klinkerwisseling > geen klinkerwisseling bij nosotros en vosotros
• Leer bij klinkerwisselingen goed welke klinker er verandert. 
• me/te/le/nos/os/les + gusta(n)/encanta(n) (altijd beide woorden opschrijven!)
• Werkwoorden toevoegen aan je zinnen: Quería / deme of para mí... 
• een halve liter - medio litro (dus niet: un medio litro)
  
• Wanneer je vraagt hoeveel iets kost: ¿Cuánto cuesta(n)? 
• Wanneer je vraagt hoeveel iets in totaal kost: ¿Cuánto es?

¿Preguntas?

Leerdoelen

• Woordenschat (o.a. dagen, schoolvakken, dagelijkse activiteiten)
• Kloktijden
• Werkwoorden met een klinkerwisseling (deels herhaling)
• Wederkerende werkwoorden en nieuwe onregelmatige werkwoorden 
• Het Spaanse schoolsysteem 
  

Aan het einde van deze periode kan ik 

praten over mijn dagelijkse handelingen. 

Módulo 5 - Un día de mi vida

Voeg de module toe aan je boeken app:

Nogmaals, zorg dat je iedere les de volgende spullen bij je hebt: 

• Spaans boeken
• Oortjes
• Woordenlijst
• Schrift

AGENDA

Página sesenta y cuatro

Libro del alumno

Haz los ejercicios 1 y 2 

Vul vervolgens woordenlijst 1.2 + 1.3 in

Las respuestas

Ejercicio 1 

Texto dos

Ejercicio 2

a. falso (tiene el pelo corto)

b. falso (lleva camiseta y pantalón vaquero)

c. verdadero

d. falso (las dos chicas llevan vaqueros)

e. verdadero

1.2 Las partes del día

español	holandés
todos los días	elke dag
por la mañana	in de ochtend / 's ochtends
por la tarde	in de middag / 's middags
por la noche	in de avond / 's avonds
hoy	vandaag
mañana	morgen

desayunar	ontbijten
el desayuno	het ontbijt
comer	(middag)eten
la comida	het eten
cenar	dineren
la cena	het diner/avondeten
estudiar	studeren
hacer deporte	sporten
hacer los deberes	huiswerk maken
hacer la cama	bed opmaken
despertarse	wakker worden
levantarse	opstaan
acostarse (ue)	naar bed gaan
vestirse	zich aankleden
ducharse	zich douchen
salir con amigos	uitgaan met vrienden
quedar con	afspreken met
¿Con quién?	met wie?
¿Cuándo?	wanneer?

1.3

Acciones habituales

Página sesenta y seis

Libro del alumno

Haz los ejercicios 1 y 2

¿Listo? 
Stel deze vragen nu aan een klasgenoot. Geef in het Spaans antwoord.

Las respuestas

Ejercicio 1 

A2 - B5 - C6 - D3 - E1 - F4

Ejercicio 2 

1. Sí, hago los deberes todos los días. / No, no hago los deberes todos los días. 

2. Estudio en casa. 

3. Como en casa. 

4. Ceno con mis padres. 

Je zoekt dus het werkwoord in de zin en deze vervoeg je naar de ik-vorm. Jij geeft namelijk antwoord. 

Leerdoel:

Ik ken de kloktijden.

La hora

Al klaar?

Bestudeer alvast hoe de kloktijden werken in het Spaans. Maak aantekeningen.

  Later volgt klassikale uitleg. 

¡Información importante!

Je krijgt ruimte om aantekeningen te maken, 

ik zal jullie daar bij helpen. 

Son las ... 

Es la ... 

precies / exact

kwart over

half

kwart voor

Let op:

Son las dos = Het is twee uur

A las dos = Om twee uur

¿Qué hora es? - Son las tres.         
Hoe laat is het? - Het is drie uur.

A qué hora vamos al cine? - A las diez.

Om hoe laat gaan we naar de bios? - Om tien uur.

Leer dit verschil goed!

VOORBEELD!

¡A practicar!

Traduce al neerlandés

1. Son las cuatro y media de la tarde. 

2. Son las dos y cuarto de la noche. 

3. Son las siete y cinco de la mañana. 

4. Son las once menos veinte de la noche. 

5. Es la una y dos de la mañana.

Noteer de antwoorden

als digitale tijd

Las respuestas

1. 16:30

2. 02:15

3. 07:05

4. 22:40

5. 13:02

De getallen zijn dus erg belangrijk. Zorg dat je ze nog herhaalt! 

Vul woordenlijst 1.4 in

Beantwoord daarna de volgende vragen in je schrift (maak hele zinnen):

1. Wanneer zeg je “es la” en wanneer “son las”?

2. Wat is het verschil tussen “a las dos” en “son las dos?”

3. Vertaal: Hoe laat ontbijt je?

4. Vertaal: Hoe laat eet je ?

5. Vertaal: Hoe laat dineer je?

6. Vertaal: Hoe laat studeer je?

Let op: je dient de werkwoorden te vervoegen.

español	holandés
¿Qué hora es?	Hoe laat is het?
¿Tiene hora?	Weet u hoe laat het is?
Es la una	Het is 1 uur
Son las dos (en punto)	Het is 2 uur (precies)
Son las tres y cinco	Het is 5 over 3 (3:05)
Son las cuatro y cuarto	Het is kwart over 4 (4:15)
Son las cinco y veinte	Het is 10 voor half 6 (5:20)
Son las seis y media	Het is half 7
Son las siete menos veinticinco	Het is 5 over half 7 (6:35)
Son las ocho menos cuarto	Het is kwart voor 8 (7:45)
Son las nueve menos diez	Het is 10 voor 9 (8:50)
¿A qué hora?	(om) hoe laat?
A la/las…..	Om……

1.4

Las respuestas

1. [es] bij 13:00 of 1:00 en [son] bij alle andere gevallen.

2. “A las dos” betekent “om 2 uur” en “son las dos” betekent “het is 2 uur”.

3. ¿A qué hora desayunas?

4. ¿A qué hora comes?

5. ¿A qué hora cenas?

6. ¿A qué hora estudias?

Libro del alumno

página sesenta y siete

Haz el ejercicio 3

Los deberes 

Maken: Alle opdrachten uit deze LessonUp zijn afgerond. 

Leren:  1.2 en 1.3

            Zijn er nog vragen over de klok?

miércoles el veintiuno de diciembre (3a hora)

Libro de ejercicios

página veintisiete

Libro de ejercicios

página veintiocho

Las respuestas

• Pagina 67, opdracht 3 (LA)

A: Es la una menos veinte, B: Son las seis (en punto), C: es la una menos cinco, D: Son las siete y cinco.

• Pagina 67, opdracht 4 (LA)
A: hora, cuarto, B: noche, media, C: la, menos.

• Opdracht 4.8 (LE)

A: Son las doce y cuarto, B: Son las cuatro menos veinte, C: Son las cinco y veinticinco, D: Son las nueve menos veinticinco, E: Es la una y media, F: Son las once y cinco.

Las respuestas 4.11

Por la mañana:

A: son las ocho y veinte

C: Son las nueve y cuarto

F: Son las once y media

I: Son las seis y media

Por la tarde

B: Son las tres menos cuarto

G: Son las cinco menos diez

H: Son las ocho

K: Son las tres y cinco.

Por la noche

D. Son las once menos veinte

F. Son las once y media

J. Son las diez menos cuarto