T1 het werkwoord haben + luisteren

Willkommen!
1 / 40
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Willkommen!

Slide 1 - Slide

Das Programm für Heute
- Start
-Luisteropdracht
- Een nieuw werkwoord
- Oefenen LessonUp
-Oefenen in boek
- Afsluiting 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Hoelang geleden leefde Ötzi?

Slide 4 - Open question

Hoe oud was Ötzi toen hij overleed?

Slide 5 - Open question

Hoe kwam hij om het leven?

Slide 6 - Open question

Hoeveel jaar geleden is Ötzi gevonden en door wie?

Slide 7 - Open question

Hoe kan het dat Ötzi zo goed bewaard is gebleven?

Slide 8 - Open question

Hoe komt Ötzi aan zijn naam?

Slide 9 - Open question

Vertaal naar het Duits:
3

Slide 10 - Open question

Vertaal naar het Duits:
14

Slide 11 - Open question

Vertaal naar het Duits:
5

Slide 12 - Open question

Vertaal naar het Duits:
10

Slide 13 - Open question

Vertaal naar het Duits:
roze

Slide 14 - Open question

Vertaal naar het Duits:
zwart

Slide 15 - Open question

Vertaal naar het Duits:
wit

Slide 16 - Open question

'haben' en 'sein'
Dat zijn de werkwoorden hebben en zijn. Deze heb je n bijna iedere zin nodig.
Zeker voor zinnen met een voltooid deelwoord.

Slide 17 - Slide

ich
du
sie
er
es
man
wir
ihr
sie
Sie
IK
U
ZIJ MV.
JULLIE
WIJ
MEN
HET
ZIJ EV.
HIJ
JIJ

Slide 18 - Drag question

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 19 - Drag question

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 20 - Drag question

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 21 - Drag question

Haben: ich
A
habe
B
hast
C
habt

Slide 22 - Quiz

Sein: du
A
bist
B
bin
C
sind
D
hast

Slide 23 - Quiz

haben: wir
A
habt
B
habe
C
haben
D
sind

Slide 24 - Quiz

sein: ihr
A
sind
B
seit
C
seid
D
ist

Slide 25 - Quiz

haben: ihr
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 26 - Quiz

sein: Sie
A
seid
B
ist
C
sind
D
war

Slide 27 - Quiz

haben: sie (mv)
A
habt
B
haben
C
hat
D
sind

Slide 28 - Quiz

Grammatik


Aufgaben 4 t/m 8 (blz 37-39)

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Hören

Je krijgt een filmpje 2x te zien. 
Probeer zoveel mogelijk details te noteren.
Straks krijg je een aantal vragen over de inhoud. 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Wat wordt er veel over haaien gezegd?
A
Haaien zijn gevaarlijk voor de mens
B
Haaien zijn heel groot (meestal groter dan 7 meter)
C
Haaien zijn bang voor de mens

Slide 33 - Quiz

Waarom vallen haaien mensen aan?
A
Ze worden agressief van mensen.
B
Ze ruiken mensen al van een grote afstand
C
Meestal uit vergissing, omdat hun zicht belemmerd wordt.

Slide 34 - Quiz

Welke haaisoort kan 2 maanden zonder eten?
A
De hamerhaai
B
De tijgerhaai
C
de witte haai

Slide 35 - Quiz

Vanaf hoeveel kilometer ruiken haaien bloed?
A
2
B
3
C
5
D
7

Slide 36 - Quiz

Haaien komen af op mensenbloed
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quiz

Wie is de grootste vijand van de haai?
A
De walvis
B
De kwal
C
De mens

Slide 38 - Quiz

Opdracht

Je voegt een nieuw blad toe aan je portfolio.
Bovenaan dit blad schrijf je Grammatik.
Het volgende schema vertaal je naar het Duits. 

Slide 39 - Slide

Pers. vnw
sein
haben
ik 
ben
heb
jij
bent
hebt
hij/zij/het
is
heeft
wij
zijn
hebben
jullie
zijn
hebben
zij/ u
zijn/bent
hebben/heeft

Slide 40 - Slide