Cursus 4 Taal §5 Beeldspraak

1 / 26

Slide 1: Slide

NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Lesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Cursus 4, Taal, §5 Beeldspraak

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?

10 minuten stillezen
Theorie
Oefenvragen

Huiswerk nakijken
Aan de slag
Blooket?

Slide 3 - Slide

leerdoel

- Je weet wat beeldspraak is

- Je kunt beeldspraak herkennen

Je leert over beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie.

Slide 4 - Slide

10 minuten stillezen

Slide 5 - Slide

Beeldspraak

Het gebruik van woorden in een figuurlijke betekenis
er wordt dan iets anders bedoeld dan er letterlijk staat.
Wordt vaak gebruikt in gedichten

Slide 6 - Slide

Vergelijking

De dichter vergelijkt iets of iemand met iets of iemand anders.

- Zo trots als een pauw

- Hij ging er als een haas vandoor

Slide 7 - Slide

Uitdrukkingen

- Waar rook is, is vuur
- Lachen als een boer met kiespijn

Slide 8 - Slide

personificatie

Niet menselijke dingen krijgen menselijke eigenschappen.

- dat stuk taart schreeuwde mijn naam

- de zandkorrels kietelden de zolen van mijn voeten

Slide 9 - Slide

Vergelijkingen

Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.

Dat betekent dat je iets beschrijft door het te vergelijken met iets anders.

De meest bekende vergelijkingen zijn de vaste vergelijkingen:

zo.... als een ....

Slide 10 - Slide

Vergelijking: zo .....

Slide 11 - Slide

Vergelijking

Bij een vergelijking vergelijk je twee
dingen (object en beeld) met elkaar.

Slide 12 - Slide

Een metafoor is een vergelijking zonder het woordje ALS.

Een METAFOOR

is een vergelijking zonder het woordje ALS

Slide 13 - Slide

Metafoor

Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object

Voorbeeld:

Als student woonde ik in een zwijnenstal.

Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen

Voorbeeld:

Daar komt de aap uit mouw.

Slide 14 - Slide

Metafoor en personificatie

Een metafoor lijkt op een vergelijking, maar het object (dat wat echt is) ontbreekt in een zin.
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn metaforen.
Bij een personificatie geef je menselijke eigenschappen aan een concreet voorwerp of iets abstracts.

Slide 15 - Slide

Metafoor

Slide 16 - Slide

Individueel nakijken opdracht 1-4
10 minuten
In stilte!
Vragen? steek je hand op

Slide 24 - Slide

Aan de slag!

Maken opdracht 1-2-3
Klaar? Huiswerk voor een ander vak of lezen in je leesboek

Slide 25 - Slide

lesafsluiting