Do 13-03-25 Grammatica toetsweek

1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

H46
Donnerstag, 13. März 2025

Slide 2 - Slide

die Planung
  • Grammatik herhalen
  • Stencil

Slide 3 - Slide

Wiederholen
Naamvallen


3 Fragen

Slide 4 - Slide

Welke voorzetsels horen bij welke categorie? Slepen maar!
Voorzetsels + 3
Voorzetsels + 4
durch 
nach
entgegen
mit
für
entlang
ohne
bei
zu
seit
bis
von
um
aus
gegen
gegenüber
außer

Slide 5 - Drag question

Welke werkwoorden horen bij welke categorie? Slepen maar!
Werkwoorden 
+ 3
Werkwoorden 
+ 4
Werkwoorden 
+ 1
sein 
helfen
passen
danken
werden
kosten
bitten
gratulieren
gehören
folgen
fragen
interessieren
glauben
bleiben

Slide 6 - Drag question

Grammaticatoets (2x) +
Schrijftoets (3x)

Schrijven: persoonlijke brief NL-D wb!! thema arts+restaurant
Grammatica: voorzetsels, ww vaste naamval, ontleden, der-/ein Gruppe (naamvallen)
> Kapitel 1 Grammatik F,  Kapitel 2 Grammatik D + E +,       
   Kapitel 3 Grammatik C

Slide 7 - Slide

Wat moet je voor de grammatica toets kunnen?
VWO regel toepassen
1. Voorzetsels: Kapitel 2 onderdeel D
     Kennen: voorzetsels 3e, 4e en 3e/4e nv  + 2/7  regel
2. Werkwoorden: Kapitel 2 onderdeel E
     Kennen: werkwoorden in de 1e, 3e en 4e nv
3. Ontleden: zinsontleding
     Kennen: onderwerp=1e nv, lijden voorwerp= 4e nv, meewerkend 
                    voorwerp= 3e nv


2e naamval hoef je niet te kennen.

Slide 8 - Slide

Voorzetsels
Keuzevoorzetsels (3e/4e)
  • 3e: ergens zijn (waar, wanneer)
  • 4e: ergens komen (waarheen, een beweging)
  • Kan dat allebei niet --> 7/2 regel
 auf + über is 4e naamval, de rest 3e naamval
2.4 D Voorzetsels

Slide 9 - Slide

2.5 E Werkwoorden met vaste naamval

Slide 10 - Slide

Hoe ontleed je een zin?
Stap 1: wat is de pv/het werkwoord?
Stap 2: wat is het onderwerp (1e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde
Stap 3: wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde+onderwerp
Stap 4: wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: aan/voor wie+gezegde+onderwerp +                        lijdend voorwerp



*Je gaat dus van de 1e naamval, naar de 4e naamval, naar de 3e naamval.
*Het meewerkend voorwerp (3e naamval) hoeft niet altijd in een zin te staan.
Zinsontleding

Slide 11 - Slide

Alles wat binnen de sleutel valt krijgt de uitgang -en achter het bvn.
De 1e en 4e nv vrouwelijk en onzijdig zijn hetzelfde
3.4 C bvn der-Gruppe

Slide 12 - Slide

Alles wat binnen de sleutel valt krijgt de uitgang -en achter het bvn.
De 1e en 4e nv vrouwelijk en onzijdig zijn hetzelfde
3.4 C bvn ein-Gruppe

Slide 13 - Slide

De uitgangen van het bvn zijn hetzelfde als de lidwoorden van de der-Gruppe
3.4 C bvn 0-Gruppe

Slide 14 - Slide

1e ow
ich

du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
3e mw
mir


dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen
4e lv
mich

dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
ik             jij             hij            zij              het          wij           jullie       zij             u
mij           jou           hem          haar        het           ons          jullie      hun/hen    u
mij           jou          hem          haar        het           ons          jullie      hun/hen       u
Naamvallen worden bepaald door:
voorzetsels, werkwoorden, ontleden VWO regel
1.5 F persoonlijk vnw

Slide 15 - Slide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Oefenblad grammatica


  • Wie (hoe)? blad
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 14:40
  • Fertig (klaar)? iets voor jezelf





An die Arbeit!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide