Do 27-02-24 3.4

1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

H46
Donnerstag, 27. Februar 2025

Slide 2 - Slide

die Planung
  • Grammatik
  • Aufgabe 43
  • Aufgaben
  • Aufgabe 51
  • Aufgaben

Slide 3 - Slide

Grammaticatoets (2x) +
Schrijftoets (3x)

Schrijven: persoonlijke brief NL-D wb!! thema arts+restaurant
Grammatica: voorzetsels, ww vaste naamval, ontleden, der-/ein Gruppe (naamvallen)
> Kapitel 1 Grammatik F,  Kapitel 2 Grammatik D + E +,       
   Kapitel 3 Grammatik C

Slide 4 - Slide

Wat moet je voor de grammatica toets kunnen?
VWO regel toepassen
1. Voorzetsels: Kapitel 2 onderdeel D
     Kennen: voorzetsels 3e, 4e en 3e/4e nv  + 2/7  regel
2. Werkwoorden: Kapitel 2 onderdeel E
     Kennen: werkwoorden in de 1e, 3e en 4e nv
3. Ontleden: zinsontleding
     Kennen: onderwerp=1e nv, lijden voorwerp= 4e nv, meewerkend 
                    voorwerp= 3e nv


2e naamval hoef je niet te kennen.

Slide 5 - Slide

Voorzetsels
Keuzevoorzetsels (3e/4e)
  • 3e: ergens zijn (waar, wanneer)
  • 4e: ergens komen (waarheen, een beweging)
  • Kan dat allebei niet --> 7/2 regel
 auf + über is 4e naamval, de rest 3e naamval
2.4 D Voorzetsels

Slide 6 - Slide

2.5 E Werkwoorden met vaste naamval

Slide 7 - Slide

Hoe ontleed je een zin?
Stap 1: wat is de pv/het werkwoord?
Stap 2: wat is het onderwerp (1e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde
Stap 3: wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde+onderwerp
Stap 4: wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: aan/voor wie+gezegde+onderwerp +                        lijdend voorwerp



*Je gaat dus van de 1e naamval, naar de 4e naamval, naar de 3e naamval.
*Het meewerkend voorwerp (3e naamval) hoeft niet altijd in een zin te staan.
Zinsontleding

Slide 8 - Slide

Alles wat binnen de sleutel valt krijgt de uitgang -en achter het bvn.
De 1e en 4e nv vrouwelijk en onzijdig zijn hetzelfde
3.4 C bvn der-Gruppe

Slide 9 - Slide

Alles wat binnen de sleutel valt krijgt de uitgang -en achter het bvn.
De 1e en 4e nv vrouwelijk en onzijdig zijn hetzelfde
3.4 C bvn ein-Gruppe

Slide 10 - Slide

De uitgangen van het bvn zijn hetzelfde als de lidwoorden van de der-Gruppe
3.4 C bvn 0-Gruppe

Slide 11 - Slide

1e ow
ich

du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
3e mw
mir


dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen
4e lv
mich

dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
ik             jij             hij            zij              het          wij           jullie       zij             u
mij           jou          hem       haar        het           ons          jullie      hun/hen    u
mij           jou          hem       haar        het           ons          jullie      hun/hen    u
Naamvallen worden bepaald door:
voorzetsels, werkwoorden, ontleden VWO regel
1.5 F persoonlijk vnw

Slide 12 - Slide

2.4 Aufgabe 43
Seite 85

Slide 13 - Slide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
A: Kapitel 2 Lektion 4 Aufgabe 41, 42, 43 (Seite 84)
B: Kapitel 2 Lektion 5 Aufgabe 51, 52, 53 (Seite 91)

  • Wie (hoe)? (online) Buch
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 14:00
  • Fertig (klaar)? iets voor jezelf





An die Arbeit!

Slide 14 - Slide

2.5 Aufgabe 51
Seite 91

Slide 15 - Slide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
A: Kapitel 2 Lektion 4 Aufgabe 41, 42, 43 (Seite 84)
B: Kapitel 2 Lektion 5 Aufgabe 51, 52, 53 (Seite 91)

  • Wie (hoe)? (online) Buch
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 14:40
  • Fertig (klaar)? iets voor jezelf





An die Arbeit!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide