Fenotype en Genotype/ chromosomen

1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Geef voorbeelden van erfelijkheid!

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Chromosomen en DNA, Waar zit dat?
  • Een organisme bestaat uit cellen.
  • In de cellen zitten de celkernen
  • Die celkernen bevatten chromosomen
  • De chromosomen bestaan uit DNA 

Slide 6 - Slide

Chromosomen
Een mens heeft 23 paar chromosomen in iedere celkern van een gewoon lichaamscel. 
De beide chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. 
Ze bevatten dezelfde erfelijke eigenschappen (bijv. ogen moeten een kleur krijgen.
Alleen kan de inhoud van de erfelijke eigenschappen verschillen. (bijv. kleur van ogen.)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke chromosomen bepalen het geslacht van de vrouw?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Wat zouden de gevolgen kunnen zijn van verschillende informatie op een chromosomenpaar en weet je een voorbeeld?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Als in dit voorbeeld in het voorgaande plaatje 3 verschillende chromosomenparen kunnen leiden tot 8 verschillende combinaties, hoeveel verschillende combinaties zijn er dan mogelijk bij 23 chromosomenparen?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Waar komt de variatie die ontstaat bij bevruchting vandaan?

Slide 16 - Open question

Genen
Een gen bevat een code met informatie voor één erfelijke eigenschap. 
Op een chromosoom liggen veel genen (enkelvoud = gen)
Ieder gen heb je twee keer:
  • Eén liggend op een chromosoom afkomstig van je moeder.
  • Eén liggend op een chromosoom afkomstig van je vader. 
Je hebt duizende genen van je ouders meegekregen, dus duizenden erfelijke eigenschappen. 

Slide 17 - Slide

DNA


DNA is opgebouwd uit verschillende bouwstenen 
--> C, G, A en T
C en G liggen tegenover elkaar
A en T liggen tegenover elkaar
Verschillende volgorde in bouwstenen, zorgt voor verschillende                                                                                                                         codes.  

Slide 18 - Slide

Iedere cel bevat de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme (het genotype).
Deze zin is een antwoord op een vraag uit het huiswerk van basisstof 1. 

Slide 19 - Slide

Fenotype en genotype
Fenotype: het uiterlijk van een organisme
  • eenvoudig aan te passen
  • wordt bepaald door invloeden uit de omgeving
  • wordt bepaald door je DNA

Genotype: de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
  • niet aan te passen
  • erf je van je ouders
  • aanpassing alleen door mutaties

Slide 20 - Slide

genotype= complete informatie voor al de erfelijke eigenschappen

fenotype = zichtbare eigenschappen 
(erfelijke eigenschappen + invloeden uit het milieu)

Slide 21 - Slide

Een spiercel in je lichaam heeft hetzelfde genotype als een hersencel. Hoe komt het dat de cellen er anders uit zien en een andere functie hebben?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Aan de slag
Opdr. 1 t/m 10
Opdr. 1 t/m 6

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 30 - Quiz

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 31 - Quiz

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 32 - Quiz

Heeft een vlieg hetzelfde fenotype als de larve waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype

Slide 33 - Quiz

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 34 - Quiz

Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide