Zinsontleden 9-1-2025





Zinsontleding






Nederlands
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson





Zinsontleding






Nederlands

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm
1. Zin vragend maken
De persoonsvorm komt vooraan te staan

2. Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

3. Tijd veranderen
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

Slide 2 - Slide

Wat is de PV?
Daarom zijn de muren van de kantine versierd met slingers en ballonnen.

Slide 3 - Open question

Zinsdelen

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor en na de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 4 - Slide


Voor de PV past maar 1 zinsdeel!! 

Elk zinsdeel kan maar 1 naam krijgen. Je moet dus kiezen!
Elk zinsdeel geeft antwoord op een vraag/ handeling. 


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Voorbeeld

De zin; Vorig jaar heb ik voor mijn vrienden een damtoernooi georganiseerd. 

  1. Vorig jaar | heb | ik voor mijn vrienden een damtoernooi | georganiseerd. |

  2. Ik | heb | vorig jaar voor mijn vrienden een damtoernooi | georganiseerd. |

  3. Voor mijn vrienden | heb | ik vorig jaar een damtoernooi | georganiseerd. |

  4. Een damtoernooi | heb | ik vorig jaar voor mijn vrienden | georganiseerd. |

Slide 7 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen

Onze klas mailt elke maand met enkele Franse scholieren.

Slide 8 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

Heeft Floris de Vijfde vroeger op het Muiderslot gewoond?

Slide 9 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

Zijn broer maakte die lastige opdracht zonder fouten.

Slide 10 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin


Het werkwoordelijk gezegde kan bestaan uit;
  • De persoonsvorm
  • De persoonsvorm + splitsbaar deel van het werkwoord
  • De persoonsvorm + andere werkwoorden in de zin
  • De persoonsvorm + aan het of te + infinitief

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Zinsdelen + WG

De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Slide 13 - Open question

Onderwerp

Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  1.  Zoek het werkwoordelijk gezegde
  2.  Vraag: wie of wat + werkwoordelijk gezegde
  3.  Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 14 - Slide

Wat is het onderwerp?

De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.

Slide 15 - Open question

De rest is alleen voor havo-vwo

Ga de oefeningen maken als je niet mee hoeft te doen

Slide 16 - Slide

Lijdend voorwerp
Wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Je moet twee dingen weten:
  • Wie/wat doet er iets? (onderwerp)
  • Wat doet diegene?
(pv + werkwoordelijk gezegde)



Slide 17 - Slide

Even oefenen...
Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.

Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.

Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.

Slide 18 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Ga zelf aan de slag met oefenbladen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide